French

Detailed Translations for libérer from French to Dutch

libérer:

libérer verb (libère, libères, libérons, libérez, )

  1. libérer (mettre en liberté; lâcher; laisser aller; )
    vrijlaten; in vrijheid stellen; bevrijden; losmaken; van de boeien ontdoen; loslaten
    • vrijlaten verb (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • in vrijheid stellen verb (stel in vrijheid, stelt in vrijheid, stelde in vrijheid, stelden in vrijheid, in vrijheid gesteld)
    • bevrijden verb (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • losmaken verb (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • van de boeien ontdoen verb (ontdoe van de boeien, ontdoet van de boeien, ontdeed van de boeien, ontdeden van de boeien, van de boeien ontdaan)
    • loslaten verb (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
  2. libérer (liberalisér; dégager; affranchir; )
    vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen; banen
    • vrijmaken verb (maak vrij, maakt vrij, maakte vrij, maakten vrij, vrijgemaakt)
    • bevrijden verb (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • vrijvechten verb (vecht vrij, vocht vrij, vochten vrij, vrijgevochten)
    • verlossen verb (verlos, verlost, verloste, verlosten, verlost)
    • banen verb (baan, baant, baande, baanden, gebaand)
  3. libérer (délivrer; sauver)
    bevrijden van belegeraars; verlossen; ontzetten
  4. libérer (soulager; relâcher; lâcher; exempter; laisser libre)
    verlossen; van last bevrijden
  5. libérer (amnistier)
    loslaten; vrijlaten; invrijheidstellen; laten gaan; amnestie verlenen
    • loslaten verb (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
    • vrijlaten verb (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • laten gaan verb (laat gaan, liet gaan, lieten gaan, laten gaan)
    • amnestie verlenen verb (verleen amnestie, verleent amnestie, verleende amnestie, verleenden amnestie, amnestie verleend)
  6. libérer (détacher; dégager; défaire; dénouer; ouvrir)
    losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken
    • losmaken verb (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • loskrijgen verb (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
    • detacheren verb (detacheer, detacheert, detacheerde, detacheerden, gedetacheerd)
    • loswerken verb
  7. libérer

Conjugations for libérer:

Présent
  1. libère
  2. libères
  3. libère
  4. libérons
  5. libérez
  6. libèrent
imparfait
  1. libérais
  2. libérais
  3. libérait
  4. libérions
  5. libériez
  6. libéraient
passé simple
  1. libérai
  2. libéras
  3. libéra
  4. libérâmes
  5. libérâtes
  6. libérèrent
futur simple
  1. libérerai
  2. libéreras
  3. libérera
  4. libérerons
  5. libérerez
  6. libéreront
subjonctif présent
  1. que je libère
  2. que tu libères
  3. qu'il libère
  4. que nous libérions
  5. que vous libériez
  6. qu'ils libèrent
conditionnel présent
  1. libérerais
  2. libérerais
  3. libérerait
  4. libérerions
  5. libéreriez
  6. libéreraient
passé composé
  1. ai libéré
  2. as libéré
  3. a libéré
  4. avons libéré
  5. avez libéré
  6. ont libéré
divers
  1. libère!
  2. libérez!
  3. libérons!
  4. libéré
  5. libérant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for libérer:

NounRelated TranslationsOther Translations
bevrijden libération; relâchement
detacheren détachement
loslaten libération; relâchement
VerbRelated TranslationsOther Translations
amnestie verlenen amnistier; libérer
banen affranchir; dégager; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté
bevrijden affranchir; déchaîner; dégager; délivrer; désencombrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; liberalisér; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager
bevrijden van belegeraars délivrer; libérer; sauver
detacheren défaire; dégager; dénouer; détacher; libérer; ouvrir déboutonner; dégager; détacher; dévisser; embaucher
emanciperen affranchir; dégager; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté
in vrijheid stellen affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager
invrijheidstellen amnistier; libérer
laten gaan amnistier; libérer laisser aller; laisser partir; lâcher; révéler
loskrijgen défaire; dégager; dénouer; détacher; libérer; ouvrir curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; nettoyer; nettoyer à fond; ouvrer
loslaten affranchir; amnistier; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager lâcher; révéler
losmaken affranchir; déchaîner; défaire; dégager; délivrer; dénouer; détacher; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; ouvrir; relâcher; soulager amener; causer; curer; desserrer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; désépingler; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; nettoyer; nettoyer à fond
loswerken défaire; dégager; dénouer; détacher; libérer; ouvrir
ontzetten délivrer; libérer; sauver destituer; démettre; déposer; révoquer
reactiveren libérer
scheiden défaire; dégager; dénouer; détacher; libérer; ouvrir cliver; couper; dedoubler; dire adieu à; dissocier; divorcer; découpler; détacher; fissionner; se séparer; séparer
toewijzing ongedaan maken libérer
van de boeien ontdoen affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager détacher les menottes
van last bevrijden exempter; laisser libre; libérer; lâcher; relâcher; soulager
verlossen affranchir; dégager; délivrer; désencombrer; exempter; laisser libre; liberalisér; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; sauver; soulager
vrijlaten affranchir; amnistier; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager
vrijmaken affranchir; dégager; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté
vrijvechten affranchir; dégager; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté

Synonyms for "libérer":


Wiktionary Translations for libérer:

libérer
verb
  1. Rendre libre une personne ou un objet qui détenir par une loi ou une personne.
libérer
verb
  1. door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen

Cross Translation:
FromToVia
libérer bevrijden; laten gaan; loslaten free — make free
libérer bevrijden liberate — to free
libérer loslaten release — to let go (of)

Related Translations for libérer