Dutch

Detailed Translations for scheel from Dutch to German

scheel:


Translation Matrix for scheel:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
scheel loens; loensend; scheel
schielend loens; loensend; scheel
schieläugig loens; loensend; scheel

Related Words for "scheel":

  • scheelheid, schele

Wiktionary Translations for scheel:


Cross Translation:
FromToVia
scheel schielend cross-eyed — having both eyes oriented inward
scheel schielend crosseyed — having both eyes oriented inward, especially involuntarily

schelen:

schelen [het ~] noun

  1. het schelen (verschillen)
    die Unterschiede; die Differenzen

schelen verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

  1. schelen (verschil maken; verschillen)
    unterschiedlich sein; abweichen; sich unterscheiden
    • abweichen verb (weiche ab, weichest ab, weicht ab, wich ab, wicht ab, abgewichen)
    • sich unterscheiden verb (unterscheide mich, unterscheidest dich, unterscheidet sich, unterschied sich, unterschiedet euch, sich unterschieden)

Conjugations for schelen:

o.t.t.
  1. scheel
  2. scheelt
  3. scheelt
  4. schelen
  5. schelen
  6. schelen
o.v.t.
  1. scheelde
  2. scheelde
  3. scheelde
  4. scheelden
  5. scheelden
  6. scheelden
v.t.t.
  1. heb gescheeld
  2. hebt gescheeld
  3. heeft gescheeld
  4. hebben gescheeld
  5. hebben gescheeld
  6. hebben gescheeld
v.v.t.
  1. had gescheeld
  2. had gescheeld
  3. had gescheeld
  4. hadden gescheeld
  5. hadden gescheeld
  6. hadden gescheeld
o.t.t.t.
  1. zal schelen
  2. zult schelen
  3. zal schelen
  4. zullen schelen
  5. zullen schelen
  6. zullen schelen
o.v.t.t.
  1. zou schelen
  2. zou schelen
  3. zou schelen
  4. zouden schelen
  5. zouden schelen
  6. zouden schelen
en verder
  1. ben gescheeld
  2. bent gescheeld
  3. is gescheeld
  4. zijn gescheeld
  5. zijn gescheeld
  6. zijn gescheeld
diversen
  1. scheel!
  2. scheelt!
  3. gescheeld
  4. schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Differenzen schelen; verschillen
Unterschiede schelen; verschillen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abweichen schelen; verschil maken; verschillen afweken; afwijken; verschillen
sich unterscheiden schelen; verschil maken; verschillen excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
unterschiedlich sein schelen; verschil maken; verschillen

Related Words for "schelen":


Related Definitions for "schelen":

  1. verschil uitmaken1
    • het scheelt dat hij zo aardig is1

Wiktionary Translations for schelen:

schelen
verb
  1. een verschil maken

Cross Translation:
FromToVia
schelen aufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern; verschieden sein; variieren; schwanken; abwechseln; wechseln; abweichen; differieren; sich unterscheiden différer — Traductions à trier suivant le sens
schelen fehlen; missen; mangeln; ermangeln; verfehlen; vermissen manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.

External Machine Translations:


German

Detailed Translations for scheel from German to Dutch

scheel:

scheel adj

  1. scheel (schieläugig; schielend)

Translation Matrix for scheel:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
loens scheel; schielend; schieläugig
scheel scheel; schielend; schieläugig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
loensend scheel; schielend; schieläugig

External Machine Translations: