Summary
Dutch to German: more detail...
- ontlokken:
-
Wiktionary:
- ontlokken → auslösen, elizitieren, eruieren, entlocken, herauslocken, hervorrufen, hervorlocken, locken, zurückziehen, entziehen, extrahieren, zapfen, zücken
Dutch
Detailed Translations for ontlokken from Dutch to German
ontlokken:
Conjugations for ontlokken:
o.t.t.
- ontlok
- ontlokt
- ontlokt
- ontlokken
- ontlokken
- ontlokken
o.v.t.
- ontlokte
- ontlokte
- ontlokte
- ontlokten
- ontlokten
- ontlokten
v.t.t.
- heb ontlokt
- hebt ontlokt
- heeft ontlokt
- hebben ontlokt
- hebben ontlokt
- hebben ontlokt
v.v.t.
- had ontlokt
- had ontlokt
- had ontlokt
- hadden ontlokt
- hadden ontlokt
- hadden ontlokt
o.t.t.t.
- zal ontlokken
- zult ontlokken
- zal ontlokken
- zullen ontlokken
- zullen ontlokken
- zullen ontlokken
o.v.t.t.
- zou ontlokken
- zou ontlokken
- zou ontlokken
- zouden ontlokken
- zouden ontlokken
- zouden ontlokken
en verder
- is ontlokt
- zijn ontlokt
diversen
- ontlok!
- ontlokt!
- ontlokt
- onttlokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontlokken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entlocken | ontlokken |
Wiktionary Translations for ontlokken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontlokken | → auslösen; elizitieren; eruieren; entlocken; herauslocken; hervorrufen; hervorlocken; locken | ↔ elicit — to evoke, educe |
• ontlokken | → zurückziehen; entlocken; entziehen; extrahieren; zapfen; zücken | ↔ retirer — tirer à nouveau. |