Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ambiëren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ambieer from Dutch to German

ambiëren:

ambiëren verb (ambieer, ambieert, ambieerde, ambieerden, geambieerd)

  1. ambiëren
    anstreben
    • anstreben verb (strebe an, strebst an, strebt an, strebte an, strebtet an, angestrebt)

Conjugations for ambiëren:

o.t.t.
  1. ambieer
  2. ambieert
  3. ambieert
  4. ambiëren
  5. ambiëren
  6. ambiëren
o.v.t.
  1. ambieerde
  2. ambieerde
  3. ambieerde
  4. ambieerden
  5. ambieerden
  6. ambieerden
v.t.t.
  1. heb geambieerd
  2. hebt geambieerd
  3. heeft geambieerd
  4. hebben geambieerd
  5. hebben geambieerd
  6. hebben geambieerd
v.v.t.
  1. had geambieerd
  2. had geambieerd
  3. had geambieerd
  4. hadden geambieerd
  5. hadden geambieerd
  6. hadden geambieerd
o.t.t.t.
  1. zal ambiëren
  2. zult ambiëren
  3. zal ambiëren
  4. zullen ambiëren
  5. zullen ambiëren
  6. zullen ambiëren
o.v.t.t.
  1. zou ambiëren
  2. zou ambiëren
  3. zou ambiëren
  4. zouden ambiëren
  5. zouden ambiëren
  6. zouden ambiëren
diversen
  1. ambieer!
  2. ambieert!
  3. geambieerd
  4. ambierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ambiëren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anstreben ambiëren aflopen; bedoelen; beogen; gericht werpen; ijveren; koers zetten naar; mikken; mikken op; streven; streven naar; ten doel hebben; vervoegen; zich begeven naar

Wiktionary Translations for ambiëren:

ambiëren
verb
  1. naar iets streven
ambiëren
verb
  1. (transitiv), gehoben: nach etwas streben, etwas zu erreichen suchen

Cross Translation:
FromToVia
ambiëren streben aspire — to hope or dream