Dutch

Detailed Translations for gueren from Dutch to German

geuren:

geuren verb (geur, geurt, geurde, geurden, gegeurd)

  1. geuren (stinken; ruiken; meuren; )
    stinken; riechen
    • stinken verb (stinke, stinkst, stinkt, stank, stanket, gestunken)
    • riechen verb (rieche, riechst, riecht, roch, rocht, gerochen)
  2. geuren (pralen; pronken; te kijk lopen met)
    prahlen; auffallen; glänzen; prunken; zur Schau stellen; zeigen
    • prahlen verb (prahle, prahlst, prahlt, prahlte, prahltet, geprahlt)
    • auffallen verb (falle auf, fällst auf, fällt auf, fiel auf, fielet auf, aufgefallen)
    • glänzen verb (glänze, glänzt, glänzte, glänztet, geglänzt)
    • prunken verb (prunke, prunkst, prunkt, prunkte, prunktet, geprunkt)
    • zur Schau stellen verb (stelle zur Schau, stellst zur Schau, stellt zur Schau, stellte zur Schau, stelltet zur Schau, zur Schau gestellt)
    • zeigen verb (zeige, zeigst, zeigt, zog, zogt, gezogen)

Conjugations for geuren:

o.t.t.
  1. geur
  2. geurt
  3. geurt
  4. geuren
  5. geuren
  6. geuren
o.v.t.
  1. geurde
  2. geurde
  3. geurde
  4. geurden
  5. geurden
  6. geurden
v.t.t.
  1. heb gegeurd
  2. hebt gegeurd
  3. heeft gegeurd
  4. hebben gegeurd
  5. hebben gegeurd
  6. hebben gegeurd
v.v.t.
  1. had gegeurd
  2. had gegeurd
  3. had gegeurd
  4. hadden gegeurd
  5. hadden gegeurd
  6. hadden gegeurd
o.t.t.t.
  1. zal geuren
  2. zult geuren
  3. zal geuren
  4. zullen geuren
  5. zullen geuren
  6. zullen geuren
o.v.t.t.
  1. zou geuren
  2. zou geuren
  3. zou geuren
  4. zouden geuren
  5. zouden geuren
  6. zouden geuren
diversen
  1. guer!
  2. guert!
  3. gegeurd
  4. geurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for geuren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auffallen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
glänzen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met de schijn van iets hebben; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
prahlen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met beroemen; brallen; grootspreken; opscheppen; roem dragen
prunken geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met tentoonspreiden; uitstallen
riechen een geur verspreiden; een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen
stinken een geur verspreiden; een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen
zeigen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met aanbieden; aanwijzen; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; offreren; presenteren; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voorleggen
zur Schau stellen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met afsteken; eruit springen; etaleren; exposeren; in het oog lopen; opvallen; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen

Wiktionary Translations for geuren:


Cross Translation:
FromToVia
geuren riechen smell — have the smell of
geuren riechen; stinken smell — have a particular smell
geuren duften; riechen embaumerintroduire dans un cadavre des substances propres à empêcher qu’il ne se corrompre.
geuren empfinden; fühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen; duften; riechen; wittern sentir — Traductions à trier suivant le sens