Dutch
Detailed Translations for kegelen from Dutch to German
kegelen:
-
kegelen
kegeln; kegelschieben-
kegelschieben verb (schiebe kegel, schiebst kegel, schiebt kegel, schiebte kegel, schiebtet kegel, kegel geschoben)
Conjugations for kegelen:
o.t.t.
- kegel
- kegelt
- kegelt
- kegelen
- kegelen
- kegelen
o.v.t.
- kegelde
- kegelde
- kegelde
- kegelden
- kegelden
- kegelden
v.t.t.
- heb gekegeld
- hebt gekegeld
- heeft gekegeld
- hebben gekegeld
- hebben gekegeld
- hebben gekegeld
v.v.t.
- had gekegeld
- had gekegeld
- had gekegeld
- hadden gekegeld
- hadden gekegeld
- hadden gekegeld
o.t.t.t.
- zal kegelen
- zult kegelen
- zal kegelen
- zullen kegelen
- zullen kegelen
- zullen kegelen
o.v.t.t.
- zou kegelen
- zou kegelen
- zou kegelen
- zouden kegelen
- zouden kegelen
- zouden kegelen
en verder
- is gekegeld
diversen
- kegel!
- kegelt!
- gekegeld
- kegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kegelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kegeln | kegelen | |
kegelschieben | kegelen |
Related Words for "kegelen":
kegelen form of kegel:
-
de kegel (pilon)
-
de kegel (alcolholadem)
Translation Matrix for kegel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Alkoholfahne | alcolholadem; kegel | |
Fahne | alcolholadem; kegel | banier; standaard; vaan; vaandel; vaantje; vendel; vlag; vlaggetje; wimpel |
Kegel | kegel; pilon | conus |