Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klemrijden:


Dutch

Detailed Translations for klemreden from Dutch to German

klemrijden:

klemrijden verb (rijd klem, rijdt klem, reed klem, reden klem, klem gereden)

  1. klemrijden (vastrijden)
    festfahren
    • festfahren verb (fahre fest, fährst fest, fährt fest, fuhr fest, fuhrt fest, festgefahren)

Conjugations for klemrijden:

o.t.t.
  1. rijd klem
  2. rijdt klem
  3. rijdt klem
  4. rijden klem
  5. rijden klem
  6. rijden klem
o.v.t.
  1. reed klem
  2. reed klem
  3. reed klem
  4. reden klem
  5. reden klem
  6. reden klem
v.t.t.
  1. heb klem gereden
  2. hebt klem gereden
  3. heeft klem gereden
  4. hebben klem gereden
  5. hebben klem gereden
  6. hebben klem gereden
v.v.t.
  1. had klem gereden
  2. had klem gereden
  3. had klem gereden
  4. hadden klem gereden
  5. hadden klem gereden
  6. hadden klem gereden
o.t.t.t.
  1. zal klemrijden
  2. zult klemrijden
  3. zal klemrijden
  4. zullen klemrijden
  5. zullen klemrijden
  6. zullen klemrijden
o.v.t.t.
  1. zou klemrijden
  2. zou klemrijden
  3. zou klemrijden
  4. zouden klemrijden
  5. zouden klemrijden
  6. zouden klemrijden
en verder
  1. ben klem gereden
  2. bent klem gereden
  3. is klem gereden
  4. zijn klem gereden
  5. zijn klem gereden
  6. zijn klem gereden
diversen
  1. rijd klem!
  2. rijdt klem!
  3. klem gereden
  4. klemrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klemrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
festfahren klemrijden; vastrijden blijven steken; haperen; klem komen; stokken; vast komen zitten; vastlopen