Dutch

Detailed Translations for naïveteit from Dutch to German

naïveteit:

naïveteit [de ~ (v)] noun

  1. de naïveteit (argeloosheid; onschuld; onbedorvenheid)
    die Unschuld; die Einfalt; die Einfachheit; die Schlichtheit; die Naivität; die Kindlichkeit; die Unverdorbenheit; die Gutgläubigkeit
  2. de naïveteit (goedgelovigheid; naïviteit; lichtgelovigheid)
  3. de naïveteit (onnozelheid; naïviteit; simpelheid; kinderlijkheid)
    die Einfachheit; die Naivität; die Einfalt; die Schlichtheit; die Unschuld; die Albernheit; die Einfältigkeit; die Kindlichkeit; die Geistlosigkeit; die Gutgläubigkeit

Translation Matrix for naïveteit:

NounRelated TranslationsOther Translations
Albernheit kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid dwaasheid; flauwe grap; flauwiteit; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; kinderachtigheid; schaapachtigheid; zotheid
Einfachheit argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid dwaasheid; eenvoud; eenvoudigheid; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; makkelijkheid; simpelheid; simpliciteit; soberheid; zotheid
Einfalt argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid bescheidenheid; dwaasheid; eenvoud; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; natuurlijkheid; ongekunsteldheid; pretentieloosheid; simpelheid; soberheid; zotheid
Einfältigkeit kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid dwaasheid; eenvoud; geesteloosheid; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; natuurlijkheid; onbenulligheid; ongekunsteldheid; onwetendheid; stompzinnigheid; zotheid
Geistlosigkeit kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid dwaasheid; geesteloosheid; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; onbenulligheid; onwetendheid; stompzinnigheid; zotheid
Gutgläubigkeit argeloosheid; goedgelovigheid; kinderlijkheid; lichtgelovigheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid
Kindlichkeit argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid dwaasheid; eenvoud; gekheid; gekkigheid; gekte; idioterie; kinderachtigheid; natuurlijkheid; ongekunsteldheid; zotheid
Leichtgläubigkeit goedgelovigheid; lichtgelovigheid; naïveteit; naïviteit
Naivität argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid eenvoud; kindsheid; natuurlijkheid; ongekunsteldheid
Schlichtheit argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid bescheidenheid; eenvoud; pretentieloosheid; simpelheid; soberheid
Unschuld argeloosheid; kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onbedorvenheid; onnozelheid; onschuld; simpelheid keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
Unverdorbenheit argeloosheid; naïveteit; onbedorvenheid; onschuld

Related Words for "naïveteit":

  • naïveteiten