Dutch

Detailed Translations for raden from Dutch to German

raden:

raden verb (raad, raadt, ried, rieden, geraden)

  1. raden (gissing maken; gissen)
    schätzen; glauben; vermuten; annehmen; mutmaßen; Vermutung anstellen
    • schätzen verb (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • glauben verb (glaube, glaubst, glaubt, glaubte, glaubtet, geglaubt)
    • vermuten verb (vermute, vermutest, vermutet, vermutete, vermutetet, vermutet)
    • annehmen verb (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
    • mutmaßen verb (mutmaße, mutmaßst, mutmaßt, mutmaßte, mutmaßtet, gemutmaßt)
  2. raden (iets aanraden; adviseren; suggereren; ingeven)
    raten; suggerieren; zuraten; vorschlagen; anregen; ausmachen; veranschlagen; schätzen; ermessen; überschlagen; bestimmen; taxieren
    • raten verb (rate, rätst, rät, riet, rietet, geraten)
    • suggerieren verb (suggeriere, suggerierst, suggeriert, suggerierte, suggeriertet, suggeriert)
    • zuraten verb (rate zu, rätst zu, rät zu, reit zu, rietet zu, zugeraten)
    • vorschlagen verb (schlage vor, schlägst vor, schlägt vor, schlug vor, schlugt vor, vorgeschlagen)
    • anregen verb (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • ausmachen verb (mache aus, machst aus, macht aus, machte aus, machtet aus, ausgemacht)
    • veranschlagen verb (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)
    • schätzen verb (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • ermessen verb (ermesse, ermißt, ermaß, ermaßt, ermessen)
    • überschlagen verb (überschlage, überschlägst, überschlägt, überschlug, überschlugt, übergeschlagen)
    • bestimmen verb (bestimme, bestimmst, bestimmt, bestimmte, bestimmtet, bestimmt)
    • taxieren verb (taxiere, taxierst, taxiert, taxierte, taxiertet, taxiert)

Conjugations for raden:

o.t.t.
  1. raad
  2. raadt
  3. raadt
  4. raden
  5. raden
  6. raden
o.v.t.
  1. ried
  2. ried
  3. ried
  4. rieden
  5. rieden
  6. rieden
v.t.t.
  1. heb geraden
  2. hebt geraden
  3. heeft geraden
  4. hebben geraden
  5. hebben geraden
  6. hebben geraden
v.v.t.
  1. had geraden
  2. had geraden
  3. had geraden
  4. hadden geraden
  5. hadden geraden
  6. hadden geraden
o.t.t.t.
  1. zal raden
  2. zult raden
  3. zal raden
  4. zullen raden
  5. zullen raden
  6. zullen raden
o.v.t.t.
  1. zou raden
  2. zou raden
  3. zou raden
  4. zouden raden
  5. zouden raden
  6. zouden raden
en verder
  1. ben geraden
  2. bent geraden
  3. is geraden
  4. zijn geraden
  5. zijn geraden
  6. zijn geraden
diversen
  1. raad!
  2. raadt!
  3. geraden
  4. radend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for raden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Vermutung anstellen gissen; gissing maken; raden
annehmen gissen; gissing maken; raden aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; betogen; cadeau aannemen; demonstreren; geloven; in ontvangst nemen; krijgen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opstrijken; opvangen; poneren; postuleren; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
anregen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; activeren; bezielen; influisteren; ingeven; ophitsen; opkrikken; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; souffleren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
ausmachen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afspreken; afwegen; afzetten; bepalen; determineren; doven; eens worden; iets overeenkomen; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; overdenken; overeenkomen; overeenstemmen; overwegen; smoren; toezien; uit elkaar gaan; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vaststellen
bestimmen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afkondigen; afwegen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; een ereteken geven; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; ordonneren; overdenken; overwegen; preciseren; van elkaar onderscheiden; vaststellen; verordenen; verordineren
ermessen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; overdenken; overwegen
glauben gissen; gissing maken; raden aannemen; geloven; uitgaan van; veronderstellen
mutmaßen gissen; gissing maken; raden met aandelen spelen; postuleren; speculeren; vooronderstellen
raten adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; influisteren; ingeven; nomineren; recommanderen; souffleren; toefluisteren; van raad dienen; voordragen
schätzen adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; hoogachten; hoogschatten; inschatten; laken; loven; nadragen; op prijs stellen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; ramen; respecteren; roemen; schatten; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
suggerieren adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren influisteren; ingeven; naar voren brengen; opperen; souffleren; suggereren
taxieren adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanslaan; afwegen; begroten; bepalen; beramen; inschatten; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren
veranschlagen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanslaan; afwegen; becijferen; begroten; berekenen; calculeren; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren; uitrekenen; uitwerken
vermuten gissen; gissing maken; raden postuleren; vooronderstellen
vorschlagen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbevelen; aanraden; aanvoeren; iemand recommanderen; influisteren; ingeven; naar voren brengen; nomineren; opperen; poneren; souffleren; te berde brengen; voordragen; voorslaan; voorstellen
zuraten adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren influisteren; ingeven; souffleren
überschlagen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; becijferen; berekenen; calculeren; overdenken; overslaan; overwegen; uitrekenen; uitwerken

Wiktionary Translations for raden:

raden
verb
  1. een gissing maken naar iets

Cross Translation:
FromToVia
raden erraten guess — to solve by a correct conjecture
raden Vermutung guess — prediction about the outcome of something
raden enträtseln riddle — to solve, answer, or explicate a riddle or question
raden raten; beraten; Rat conseiller — Indiquer à quelqu’un ce qu’il doit faire ou ne doit pas faire. (Sens général).
raden enträtseln; raten; erraten; herausbekommen; ahnen; erahnen; vorhersagen; voraussagen; weissagen; prophezeihen devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.