Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. treden:


Dutch

Detailed Translations for treed from Dutch to German

treden:

treden verb (treed, treedt, treedde, treedden, getreden)

  1. treden
    treten
    • treten verb (trete, trittst, tritt, trat, tratet, getreten)

Conjugations for treden:

o.t.t.
  1. treed
  2. treedt
  3. treedt
  4. treden
  5. treden
  6. treden
o.v.t.
  1. treedde
  2. treedde
  3. treedde
  4. treedden
  5. treedden
  6. treedden
v.t.t.
  1. heb getreden
  2. hebt getreden
  3. heeft getreden
  4. hebben getreden
  5. hebben getreden
  6. hebben getreden
v.v.t.
  1. had getreden
  2. had getreden
  3. had getreden
  4. hadden getreden
  5. hadden getreden
  6. hadden getreden
o.t.t.t.
  1. zal treden
  2. zult treden
  3. zal treden
  4. zullen treden
  5. zullen treden
  6. zullen treden
o.v.t.t.
  1. zou treden
  2. zou treden
  3. zou treden
  4. zouden treden
  5. zouden treden
  6. zouden treden
en verder
  1. ben getreden
  2. bent getreden
  3. is getreden
  4. zijn getreden
  5. zijn getreden
  6. zijn getreden
diversen
  1. treed!
  2. treedt!
  3. getreden
  4. tredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

treden [de ~] noun, plural

  1. de treden (voetstappen; stappen; passen; schreden)
    der Schritte; der Tritte; der Fußstapfen

Translation Matrix for treden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fußstapfen passen; schreden; stappen; treden; voetstappen voetafdruk; voetstap
Schritte passen; schreden; stappen; treden; voetstappen kruizen
Tritte passen; schreden; stappen; treden; voetstappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
treten treden schoppen; trappen; trappen geven

Related Words for "treden":


Related Definitions for "treden":

  1. stappen of lopen1
    • hij trad langzaam naar voren1