Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitrangeren:


Dutch

Detailed Translations for uitrangeren from Dutch to German

uitrangeren:

uitrangeren verb (rangeer uit, rangeert uit, rangeerde uit, rangeerden uit, uitgerangeerd)

  1. uitrangeren (op non-actief stellen; uitschakelen)
    ausrangieren; abschaffen
    • ausrangieren verb (rangiere aus, rangierst aus, rangiert aus, rangierte aus, rangiertet aus, ausrangiert)
    • abschaffen verb (schaffe ab, schaffst ab, schafft ab, schaffte ab, schafftet ab, abgeschafft)

Conjugations for uitrangeren:

o.t.t.
  1. rangeer uit
  2. rangeert uit
  3. rangeert uit
  4. rangeren uit
  5. rangeren uit
  6. rangeren uit
o.v.t.
  1. rangeerde uit
  2. rangeerde uit
  3. rangeerde uit
  4. rangeerden uit
  5. rangeerden uit
  6. rangeerden uit
v.t.t.
  1. ben uitgerangeerd
  2. bent uitgerangeerd
  3. is uitgerangeerd
  4. zijn uitgerangeerd
  5. zijn uitgerangeerd
  6. zijn uitgerangeerd
v.v.t.
  1. was uitgerangeerd
  2. was uitgerangeerd
  3. was uitgerangeerd
  4. waren uitgerangeerd
  5. waren uitgerangeerd
  6. waren uitgerangeerd
o.t.t.t.
  1. zal uitrangeren
  2. zult uitrangeren
  3. zal uitrangeren
  4. zullen uitrangeren
  5. zullen uitrangeren
  6. zullen uitrangeren
o.v.t.t.
  1. zou uitrangeren
  2. zou uitrangeren
  3. zou uitrangeren
  4. zouden uitrangeren
  5. zouden uitrangeren
  6. zouden uitrangeren
diversen
  1. rangeer uit!
  2. rangeert uit!
  3. uitgerangeerd
  4. uitrangerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitrangeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abschaffen op non-actief stellen; uitrangeren; uitschakelen afschaffen; opdoeken; opheffen
ausrangieren op non-actief stellen; uitrangeren; uitschakelen aan de dijk zetten; afdanken; afschaffen; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven