Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitvloeken:


Dutch

Detailed Translations for uitvloeken from Dutch to German

uitvloeken:

uitvloeken verb

  1. uitvloeken (uitfoeteren; uitschelden; uitkafferen)
    auszanken; schimpfen
    • auszanken verb (zanke aus, zankst aus, zankt aus, zankte aus, zanktet aus, ausgezankt)
    • schimpfen verb (schimpfe, schimpfst, schimpft, schimpfte, schimpftet, geschimpft)

Translation Matrix for uitvloeken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auszanken uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken
schimpfen uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken beledigen; brommen; donderen; foeteren; fulmineren; kankeren; kiften; kijven; klagen; knorren; knorrend geluid maken; krakelen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; zeuren