Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. wellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for wellend from Dutch to German

wellend form of wellen:

wellen verb (wel, welt, welde, welden, geweld)

  1. wellen (borrelen)
    quellen; sprudeln
    • quellen verb (quelle, quellst, quellt, quellte, quelltet, gequellt)
    • sprudeln verb (sprudele, sprudelst, sprudelt, sprudelte, sprudeltet, gesprudelt)

Conjugations for wellen:

o.t.t.
  1. wel
  2. welt
  3. welt
  4. wellen
  5. wellen
  6. wellen
o.v.t.
  1. welde
  2. welde
  3. welde
  4. welden
  5. welden
  6. welden
v.t.t.
  1. ben geweld
  2. bent geweld
  3. is geweld
  4. zijn geweld
  5. zijn geweld
  6. zijn geweld
v.v.t.
  1. was geweld
  2. was geweld
  3. was geweld
  4. waren geweld
  5. waren geweld
  6. waren geweld
o.t.t.t.
  1. zal wellen
  2. zult wellen
  3. zal wellen
  4. zullen wellen
  5. zullen wellen
  6. zullen wellen
o.v.t.t.
  1. zou wellen
  2. zou wellen
  3. zou wellen
  4. zouden wellen
  5. zouden wellen
  6. zouden wellen
diversen
  1. wel!
  2. welt!
  3. geweld
  4. wellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
quellen borrelen; wellen in de week zetten; in het hoofd opkomen; ontharden; opwellen; verweken; week maken; weken; zachtmaken
sprudeln borrelen; wellen in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwellen

Related Words for "wellen":


Wiktionary Translations for wellen:


Cross Translation:
FromToVia
wellen schweißen weld — to join materials (especially metals) by applying heat