Dutch

Detailed Translations for aanbrengen from Dutch to English

aanbrengen:

aanbrengen verb (breng aan, brengt aan, bracht aan, brachten aan, aangebracht)

  1. aanbrengen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; plaatsen)
    to assemble; to install; to construct; to place; to set up; to lay; to fit; to instal
    • assemble verb (assembles, assembled, assembling)
    • install verb, American (installs, installed, installing)
    • construct verb (constructs, constructed, constructing)
    • place verb (places, placed, placing)
    • set up verb (sets up, set up, setting up)
    • lay verb (lays, laid, laying)
    • fit verb (fits, fitted, fitting)
    • instal verb, British
  2. aanbrengen (verraden; uitbrengen; verklikken; )
    to betray; to squeak; to inform against; peach; to squeal; to give away
    • betray verb (betraies, betrayed, betraying)
    • squeak verb (squeaks, squeaked, squeaking)
    • inform against verb (informs against, informed against, informing against)
    • peach verb
    • squeal verb (squeals, squealled, squealling)
    • give away verb (gives away, gave away, giving away)

Conjugations for aanbrengen:

o.t.t.
  1. breng aan
  2. brengt aan
  3. brengt aan
  4. brengen aan
  5. brengen aan
  6. brengen aan
o.v.t.
  1. bracht aan
  2. bracht aan
  3. bracht aan
  4. brachten aan
  5. brachten aan
  6. brachten aan
v.t.t.
  1. heb aangebracht
  2. hebt aangebracht
  3. heeft aangebracht
  4. hebben aangebracht
  5. hebben aangebracht
  6. hebben aangebracht
v.v.t.
  1. had aangebracht
  2. had aangebracht
  3. had aangebracht
  4. hadden aangebracht
  5. hadden aangebracht
  6. hadden aangebracht
o.t.t.t.
  1. zal aanbrengen
  2. zult aanbrengen
  3. zal aanbrengen
  4. zullen aanbrengen
  5. zullen aanbrengen
  6. zullen aanbrengen
o.v.t.t.
  1. zou aanbrengen
  2. zou aanbrengen
  3. zou aanbrengen
  4. zouden aanbrengen
  5. zouden aanbrengen
  6. zouden aanbrengen
diversen
  1. breng aan!
  2. brengt aan!
  3. aangebracht
  4. aanbrengende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbrengen [znw.] noun

  1. aanbrengen (klikken; overbrengen)
    the tattle taling; the splitting; the telling of tales

Translation Matrix for aanbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
assemble samenkomen
fit convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
give away weggeven
peach beminde; dot; duifje; hartekind; hartje; liefje; liefste; lieve; perzik; poepje; schat; schatje; schattebout; schattig kind; scheetje; snoes; troeteltje
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
splitting aanbrengen; klikken; overbrengen aftakking; kruising; kruising van straten; kruispunt; splijting; splitsen; splitsing; vertakking; wegkruising; wegsplitsing
squeak pieptoon
squeal gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
tattle taling aanbrengen; klikken; overbrengen
telling of tales aanbrengen; klikken; overbrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
assemble aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; monteren; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen; verenigen; verzamelen
betray aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden
construct aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen bouwen; fabriceren; in het leven roepen; maken; opbouwen; produceren; scheppen; vervaardigen; voortbrengen
fit aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aankunnen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; proberen; stroken; stroken met
give away aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden klikken; ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; vergiffenis schenken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; weggeven; wegschenken
inform against aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden klikken; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
instal aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
install aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
lay aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
peach aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden klikken; verklappen
place aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
set up aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanvangen; beginnen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; oprichten; optrekken; overeindzetten; plannen; starten; van start gaan
squeak aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden piepen
squeal aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden blaffen; brullen; huilen; janken; keffen; klikken; krijsen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide
ModifierRelated TranslationsOther Translations
set up gesticht; opgericht

Wiktionary Translations for aanbrengen:

aanbrengen
verb
  1. brengen naar
aanbrengen
verb
  1. put a ticket or sign on
  2. to apply
noun
  1. the act of applying

Cross Translation:
FromToVia
aanbrengen accuse; denounce accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.
aanbrengen adapt ajusteraccommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre.
aanbrengen bring; take; fetch; get; lower; take along; convene; lead amenermener d’un lieu à un autre.
aanbrengen apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
aanbrengen bring; take; fetch apporterporter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.
aanbrengen recruit; attract; enlist; enroll; enrol; rally; canvass; woo enrôlerinscrire sur les rôles de l’armée de terre ou de mer.
aanbrengen earn; earn a living; win; gain; beat; get; reach; obtain; secure; recruit; acquire; attract; enlist; enroll; enrol; rally; canvass; woo; profit; accrue gagner — Traductions à trier suivant le sens
aanbrengen impose; impose upon; force; coerce; thrust; assert; put on; apply; tax; mandate; necessitate; oblige; inflict imposer — Traductions à trier suivant le sens
aanbrengen deliver; furnish; supply; provide livrer — Traductions à trier suivant le sens
aanbrengen put; put on; apply; lay down; place; put down; lay; set; insert; put away; put in; stow; enclose; introduce mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
aanbrengen report; give an account; refer; be related to rapporterapporter une chose, la remettre au lieu où elle était.
aanbrengen recruit; attract; enlist; enroll; enrol; rally; canvass; woo recruter — militaire|fr lever des hommes pour le service militaire.
aanbrengen accept; receive; accredit; admit; clothe; dress; fit; suit; array; attire; cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; put on; apply; plaster; stucco revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Related Translations for aanbrengen