Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aftrap:
  2. aftrappen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aftrap from Dutch to English

aftrap:

aftrap [de ~ (m)] noun

  1. de aftrap
    the kickoff

Translation Matrix for aftrap:

NounRelated TranslationsOther Translations
kickoff aftrap

Related Words for "aftrap":


Wiktionary Translations for aftrap:

aftrap
noun
  1. de eerste trap vanuit de middencirkel bij het begin van speeltijd van een voetbalwedstrijd
aftrap
noun
  1. opening kick in football

Cross Translation:
FromToVia
aftrap kick-off coup d’envoi — (sport) commencement d’un match de sport.

aftrap form of aftrappen:

aftrappen verb (trap af, trapt af, trapte af, trapten af, afgetrapt)

  1. aftrappen
    to kick off
    • kick off verb (kicks off, kicked off, kicking off)
  2. aftrappen
    to kick off; to wear out
    • kick off verb (kicks off, kicked off, kicking off)
    • wear out verb (wears out, wore out, wearing out)

Conjugations for aftrappen:

o.t.t.
  1. trap af
  2. trapt af
  3. trapt af
  4. trappen af
  5. trappen af
  6. trappen af
o.v.t.
  1. trapte af
  2. trapte af
  3. trapte af
  4. trapten af
  5. trapten af
  6. trapten af
v.t.t.
  1. heb afgetrapt
  2. hebt afgetrapt
  3. heeft afgetrapt
  4. hebben afgetrapt
  5. hebben afgetrapt
  6. hebben afgetrapt
v.v.t.
  1. had afgetrapt
  2. had afgetrapt
  3. had afgetrapt
  4. hadden afgetrapt
  5. hadden afgetrapt
  6. hadden afgetrapt
o.t.t.t.
  1. zal aftrappen
  2. zult aftrappen
  3. zal aftrappen
  4. zullen aftrappen
  5. zullen aftrappen
  6. zullen aftrappen
o.v.t.t.
  1. zou aftrappen
  2. zou aftrappen
  3. zou aftrappen
  4. zouden aftrappen
  5. zouden aftrappen
  6. zouden aftrappen
diversen
  1. trap af!
  2. trapt af!
  3. afgetrapt
  4. aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aftrappen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kick off aftrappen eraf schoppen; uittrappen
wear out aftrappen afbreken; afdragen; afmatten; afslijten; afslijten door erop te zitten; afzitten; moe maken; ruineren; slijten; slopen; uitputten; vermoeien; vernielen; vernietigen; verslijten; verteren; verwoesten; wegslijten

Related Words for "aftrappen":