Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. blaffen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for blaffen from Dutch to English

blaffen:

blaffen verb (blaf, blaft, blafte, blaften, geblaft)

  1. blaffen (keffen)
    to bark; to squeal
    • bark verb (barks, barked, barking)
    • squeal verb (squeals, squealled, squealling)
  2. blaffen (bulderen; schreeuwen; brullen; daveren)
    to shout; to scream; to yell; to bark; to roar; to bellow; to shriek; to bawl; to rant; to rage; to boom; to cry out; to cry
    • shout verb (shouts, shouted, shouting)
    • scream verb (screams, screamed, screaming)
    • yell verb (yells, yelled, yelling)
    • bark verb (barks, barked, barking)
    • roar verb (roars, roared, roaring)
    • bellow verb (bellows, bellowed, bellowing)
    • shriek verb (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bawl verb (bawls, bawled, bawling)
    • rant verb (rants, ranted, ranting)
    • rage verb (rages, raging)
    • boom verb (booms, boomed, booming)
    • cry out verb (cry out, cried out, crying out)
    • cry verb (cries, cried, crying)
  3. blaffen (schreeuwen; brullen; bulderen)
    to scream; to shout; to shriek; to yell; to bellow; to roar
    • scream verb (screams, screamed, screaming)
    • shout verb (shouts, shouted, shouting)
    • shriek verb (shrieks, shrieked, shrieking)
    • yell verb (yells, yelled, yelling)
    • bellow verb (bellows, bellowed, bellowing)
    • roar verb (roars, roared, roaring)

Conjugations for blaffen:

o.t.t.
  1. blaf
  2. blaft
  3. blaft
  4. blaffen
  5. blaffen
  6. blaffen
o.v.t.
  1. blafte
  2. blafte
  3. blafte
  4. blaften
  5. blaften
  6. blaften
v.t.t.
  1. heb geblaft
  2. hebt geblaft
  3. heeft geblaft
  4. hebben geblaft
  5. hebben geblaft
  6. hebben geblaft
v.v.t.
  1. had geblaft
  2. had geblaft
  3. had geblaft
  4. hadden geblaft
  5. hadden geblaft
  6. hadden geblaft
o.t.t.t.
  1. zal blaffen
  2. zult blaffen
  3. zal blaffen
  4. zullen blaffen
  5. zullen blaffen
  6. zullen blaffen
o.v.t.t.
  1. zou blaffen
  2. zou blaffen
  3. zou blaffen
  4. zouden blaffen
  5. zouden blaffen
  6. zouden blaffen
diversen
  1. blaf!
  2. blaft!
  3. geblaft
  4. blaffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blaffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bark bast; boomschors; schors
boom bam; bloei; dreun; explosie; hausse; hoogconjunctuur; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; rijzing; smak; toename; vooruitgang; vordering
cry gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
rage dolheid; furie; giftigheid; kwaadheid; manie; pathologische opgewondenheid; rage; razernij; toorn; verbolgenheid; woede
roar gedruis; gegil; gekrijs; geschreeuw; rumoer; tumult
scream blunder; domheid; flater; gil; giller; kreet; misgreep; roep; schreeuw; uitroep
shout joelen
shriek gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
squeal gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep
yell gil; kreet; leus; roep; schreeuw; strijdkreet; uitroep; yell
VerbRelated TranslationsOther Translations
bark blaffen; brullen; bulderen; daveren; keffen; schreeuwen
bawl blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen foeteren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; vuilbekken
bellow blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen
boom blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen bloeien; knallen; tot hoogconjunctuur komen
cry blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; schreien; snikken; snotteren; wenen
cry out blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; het uitgillen; uitbrullen; uitgillen; uithuilen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
rage blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen donderen; fulmineren; ketteren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; vuilbekken; woeden
rant blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen fulmineren; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; te keer gaan; tekeergaan; tetteren; tieren; vuilbekken
roar blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; joelen; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen
scream blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; fulmineren; gillen; het uitgillen; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
shout blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen aanroepen; brullen; het uitgillen; huilen; janken; jubelen; juichen; krijsen; praaien; uitroepen; uitschreeuwen
shriek blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
squeal blaffen; keffen aanbrengen; aangeven; brullen; huilen; janken; klikken; krijsen; uitbrengen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
yell blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken

Wiktionary Translations for blaffen:

blaffen
verb
  1. het geluid maken dat kenmerkend is voor een hond
blaffen
verb
  1. to speak sharply
  2. to make a loud noise (dogs)
noun
  1. sound a fox makes

Cross Translation:
FromToVia
blaffen bark bellen — die für Hunde typischen stimmhaften Töne von sich geben
blaffen barking; bark aboiementson émis par le chien et par d’autres canidés.
blaffen bark aboyer — Bruit du chien