Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bruikbaar:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for bruikbaar:
    • usefull


Dutch

Detailed Translations for bruikbaar from Dutch to English

bruikbaar:

bruikbaar adj

  1. bruikbaar (praktisch; nuttig; voordelig)
  2. bruikbaar (nuttig; inzetbaar; handig; werkbaar)

Translation Matrix for bruikbaar:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
serviceable bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig
usable bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig
useful bruikbaar; handig; inzetbaar; nuttig; praktisch; voordelig; werkbaar bruikbare; handig; nuttig; verdienstelijk

Related Words for "bruikbaar":


Wiktionary Translations for bruikbaar:

bruikbaar
adjective
  1. nuttig, eenvoudig in het gebruik
bruikbaar
adjective
  1. serving a useful function; functional or handy
  2. available for use; accessible or employable
  3. capable of being used
  4. having a practical or beneficial use

Cross Translation:
FromToVia
bruikbaar of use; suitable; appropriate; apt; due; expedient; right; useful; fitting; applicable; convenient; handy; opportune; advantageous; comfortable; becoming; seemly; proper; decent; adequate convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
bruikbaar propitious; auspicious; advantageous; favorable; favourable propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre.
bruikbaar usable utilisable — Qui peut utiliser.