Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitgang:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgang from Dutch to English

uitgang:

uitgang [de ~ (m)] noun

  1. de uitgang (uitloop; uitweg)
    the way out; the exit
  2. de uitgang
    the emergence; the egress; the egression
    – the act of coming (or going) out; becoming apparent 1

Translation Matrix for uitgang:

NounRelated TranslationsOther Translations
egress uitgang
egression uitgang
emergence uitgang
exit uitgang; uitloop; uitweg afrit; uitrit
way out uitgang; uitloop; uitweg ontsnappingsmogelijkheid; uitweg
VerbRelated TranslationsOther Translations
exit afsluiten; uitgaan

Antonyms for "uitgang":


Related Definitions for "uitgang":

  1. opening waardoor je naar buiten gaat2
    • weet u waar de uitgang van dit gebouw is?2

Wiktionary Translations for uitgang:

uitgang
noun
  1. een weg waarlangs men een ruimte verlaten kan
uitgang
noun
  1. passage from inside to outside
  2. way out
  3. grammar: last morpheme of a word
  4. The last part of a word; a suffix

Cross Translation:
FromToVia
uitgang issue; exit; way out; outlet; egress issuesortie, lieu par où l’on sortir.
uitgang exit; emergence; charge; expense; expenditure; outlay; way out; outlet; egress sortieaction de sortir.