Summary


Dutch

Detailed Translations for eerbaarheid from Dutch to English

eerbaarheid:

eerbaarheid [de ~ (v)] noun

  1. de eerbaarheid (deugdzaamheid; degelijkheid; deugdelijkheid)
    the decency; the virtue; the modesty; the solidity; the chastity; the soundness
  2. de eerbaarheid (keurigheid; gepastheid; fatsoen; )
    the decency; the propriety; the gentility; the respectability; the seemliness; the becomingness

Translation Matrix for eerbaarheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
becomingness eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid voegzaamheid
chastity degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid kuisheid; onbevlektheid; onbezoedeldheid; onschuldigheid; reinheid; zedigheid
decency degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; braafheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; gevoeligheid mbt het betamelijke; keurigheid; kiesheid; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
gentility eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid
modesty degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid bescheidenheid; dienst; gedienstige handeling; gedienstigheid; gematigdheid; ingetogenheid; matigheid; pretentieloosheid; stemmigheid; voorkomendheid; zedigheid
propriety eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; billijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; gevoeglijkheid; redelijkheid; schappelijkheid; voegzaamheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
respectability eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid aanzien; achtbaarheid; achtenswaardigheid; betamelijkheid; deftigheid; eerbiedwaardigheid; faam; fatsoen; fatsoenlijkheid; naam; prestige; reputatie; roep; statigheid; status; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
seemliness eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; netheid billijkheid; redelijkheid; schappelijkheid; voegzaamheid
solidity degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; hechtheid; soliditeit; stevigheid; vastheid
soundness degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; gaafheid; gedegenheid; gegrondheid; gerechtigdheid; goede kwaliteit; keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid; soliditeit; stevigheid
virtue degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid braafheid; deugd

Related Words for "eerbaarheid":


eerbaar:


Translation Matrix for eerbaar:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
chaste eerbaar; kuis; zedig gekuist; kuis; onbevlekt; onschuldig; rein; vlekkeloos
honorable eerbaar; eerzaam; keurig; kies; respectabel achtbaar; achtenswaardig; braaf; edelachtbaar; eerbiedwaardig; eerlijk; eervol; honorabel; loffelijk; lofwaardig; lovenswaardig; prijzenswaardig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig
honourable eerbaar; eerzaam; keurig; kies; respectabel achtbaar; achtenswaardig; braaf; edelachtbaar; eerbiedwaardig; eerlijk; eervol; honorabel; loffelijk; lofwaardig; lovenswaardig; prijzenswaardig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig
neat decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; keurig; kies; manierlijk; netjes; respectabel; welvoeglijk behendig; bekwaam; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; handig; jolig; kleurig; kundig; kwiek; levendig; lustig; monter; netjes; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; rap; schoon; sec; snel; uitgelaten; vaardig; vlot; vlug; vrolijk; wakker; welgemoed; zindelijk; zonnig
proper decent; eerbaar; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; welvoeglijk adequaat; beschaafd; betamelijk; fatsoenlijk; gepast; gepaste; geschikt; geschikte; juist; keurig; netjes; passend; welgemanierd; welgevoeglijk; welopgevoed; welvoeglijk
respectable decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; keurig; kies; manierlijk; netjes; respectabel; welvoeglijk aanmerkelijk; aanzienlijk; achtbaar; achtenswaardig; beduidend; behoorlijk; beschaafd; deugdzaam; eerbiedwaardig; eerbiedwekkend; eerzaam; enorm; fatsoenlijk; flink; fors; indrukwekkend; netjes; substantieel; welgemanierd; welopgevoed; zedig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
decent decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; keurig; kies; manierlijk; netjes; respectabel; welvoeglijk betamelijk; deugdzaam; eerzaam; menswaardig; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig

Related Words for "eerbaar":


Wiktionary Translations for eerbaar:

eerbaar
adjective
  1. having a good reputation

Cross Translation:
FromToVia
eerbaar chaste; modest sittsamveraltend, von Frauen: Männern gegenüber zurückhaltend