Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opblazen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opblazen from Dutch to English

opblazen:

opblazen verb (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)

  1. opblazen (overdreven voorstellen; overdrijven; opkloppen; aandikken; opschroeven)
    to exaggerate; to blow up; to overdo; to heighten
    • exaggerate verb (exaggerates, exaggerated, exaggerating)
    • blow up verb (blows up, blowing up)
    • overdo verb (overdoes, overdid, overdoing)
    • heighten verb (heightens, heightened, heightening)
  2. opblazen (iets overdreven voorstellen; overdrijven; opkloppen; aandikken)
    to exaggerate; blow out of proportions; to blow up; to overdo
  3. opblazen (laten exploderen)

Conjugations for opblazen:

o.t.t.
  1. blaas op
  2. blaast op
  3. blaast op
  4. blazen op
  5. blazen op
  6. blazen op
o.v.t.
  1. blies op
  2. blies op
  3. blies op
  4. bliezen op
  5. bliezen op
  6. bliezen op
v.t.t.
  1. heb opgeblazen
  2. hebt opgeblazen
  3. heeft opgeblazen
  4. hebben opgeblazen
  5. hebben opgeblazen
  6. hebben opgeblazen
v.v.t.
  1. had opgeblazen
  2. had opgeblazen
  3. had opgeblazen
  4. hadden opgeblazen
  5. hadden opgeblazen
  6. hadden opgeblazen
o.t.t.t.
  1. zal opblazen
  2. zult opblazen
  3. zal opblazen
  4. zullen opblazen
  5. zullen opblazen
  6. zullen opblazen
o.v.t.t.
  1. zou opblazen
  2. zou opblazen
  3. zou opblazen
  4. zouden opblazen
  5. zouden opblazen
  6. zouden opblazen
en verder
  1. ben opgeblazen
  2. bent opgeblazen
  3. is opgeblazen
  4. zijn opgeblazen
  5. zijn opgeblazen
  6. zijn opgeblazen
diversen
  1. blaas op!
  2. blaast op!
  3. opgeblazen
  4. opblazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opblazen

  1. opblazen (laten exploderen)

Translation Matrix for opblazen:

NounRelated TranslationsOther Translations
blast dreun; klap; knal; kwak; ontlading; plotselinge uitbarsting; smak
VerbRelated TranslationsOther Translations
blast bekritiseren
blow out of proportions aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; overdrijven
blow up aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven losbreken; ontploffen; opwaaien; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; zich met geweld losbreken
exaggerate aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven breed uitmeten; uitweiden
heighten aandikken; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven hoger maken; ophogen; verhogen
make or let explode laten exploderen; opblazen
overdo aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven
OtherRelated TranslationsOther Translations
blast laten exploderen; opblazen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
blast bliksems; verdraaid; verduiveld

Wiktionary Translations for opblazen:

opblazen
verb
  1. doen ontploffen
  2. een gas in een uitzetbare ruimte pompen
  3. op overdreven manier beschrijven
opblazen
noun
  1. expansion or increase in size
verb
  1. to create an explosion
  2. to fill soft substance with gas, water, etc
  3. become fat
  4. inflate

Cross Translation:
FromToVia
opblazen inflate; blow up; fill up; swell gonfler — Augmenter de volume, faire saillir.
opblazen blow up gonfler — Copier une image dans un format supérieur.