Dutch

Detailed Translations for vrijer from Dutch to English

vrijer:

vrijer [de ~ (m)] noun

  1. de vrijer (liefhebber; minnaar; aanbidder)
    the sweetheart; the lover; the boyfriend

Translation Matrix for vrijer:

NounRelated TranslationsOther Translations
boyfriend aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer
lover aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer beminde; geliefde; liefje; liefste; minnares; schat; snoes; vriendin
sweetheart aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer beminde; duifje; geliefde; hartje; kindlief; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; schatteboutje; scheetje; snoes; vriendin

Related Words for "vrijer":


Wiktionary Translations for vrijer:


Cross Translation:
FromToVia
vrijer amour; fan; lover amant — Celui qui recevoir les faveurs d’une femme avec laquelle il n’est pas marier.

vrij:

vrij adj

  1. vrij (zonder taak; loos)
  2. vrij (ongebonden; losbandig; ongebreideld; bandeloos)
  3. vrij (in vrijheid)
  4. vrij (openhartig; oprecht; open; )
  5. vrij
    free
    – Free time appears with a clear availability indicator and is seen as available when others view your Calendar. An appointment of zero duration, while visible in the selected block of time when viewing days, shows as free time to others. 1

Translation Matrix for vrij:

NounRelated TranslationsOther Translations
blank formulier; gaping; hiaat; invulformulier; lacune; ledigheid; leegte; leemte
fair kermis; kermisterrein
free vrije
open vrije ruimten
straight pokerterm voor straat; straat
VerbRelated TranslationsOther Translations
clear afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
free banen; bevrijden; emanciperen; van last bevrijden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
blank loos; vrij; zonder taak blanco; blank; inhoudsloos; leeg; met de mond vol tanden; met open mond; onbeschreven; ongelakt; oningevuld; sprakeloos; uitdrukkingsloos; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd; wezenloos; wit; wit van huidskleur
frank onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit benaderbaar; cru; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
free vrij
honest onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
open onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onoverdekt; onverhuld; open; oprecht; rechtschapen; rechttoe; toegankelijk
plain vlakte
roguish loos; vrij; zonder taak arglistig; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gemeen; geraffineerd; geslepen; gluiperig; guitig; leep; link; listig; olijk; schurkachtig; slinks; sluw; vals
sincere onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; open; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
straightforward onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
undisciplined bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bandeloos; ongedisciplineerd; verwilderd; vrijgevochten
unfettered bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij vrijgevochten
ungovernable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onstuimig; uitzinnig
unmanageable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij moeilijk te hanteren; onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onhandelbaar; onhanteerbaar; onstuimig; uitzinnig
unmarked loos; vrij; zonder taak blank; ongemerkt; wit; wit van huidskleur; zonder merk
unrestrained bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij niet terughoudend; ongeremd; vrijgevochten
unruly bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onhandelbaar; tegendraads; vrijgevochten
AdverbRelated TranslationsOther Translations
freely in vrijheid; vrij beschikbaar; disponibel; gulweg; in een handomdraai; moeiteloos; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onverstoord; vacant; vanzelf; vrijuit; zonder moeite
ModifierRelated TranslationsOther Translations
at liberty in vrijheid; vrij beschikbaar; disponibel; vacant
clear loos; vrij; zonder taak aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zonnig
fair onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
free in vrijheid; vrij beschikbaar; disponibel; gratis; in een handomdraai; kosteloos; moeiteloos; pro deo; vacant; vanzelf; voor niets; zonder kosten; zonder moeite
plain onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; ordinair; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; wit; wit van huidskleur
sly loos; vrij; zonder taak achterbaks; arglistig; berekenend; bij de pinken; clever; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; goochem; kien; leep; link; listig; pesterig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snood; snugger; spitsvondig; stiekem; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen
straight onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; directe; echt; eerlijk; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; menens; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; volmondig; zuiver

Related Words for "vrij":


Antonyms for "vrij":


Related Definitions for "vrij":

  1. als je niet naar het werk of naar school hoeft2
    • ik ben vandaag vrij2
  2. door niets of niemand beperkt of gehinderd2
    • de weg was versperd maar nu is hij weer vrij2
  3. het niet hebben2
    • de zieke is vrij van koorts2
  4. kunnen gaan en staan waar je wilt2
    • hij zat in de gevangenis, maar nu is hij weer vrij2
  5. niet in gebruik of besproken2
    • is deze tafel nog vrij?2
  6. niet verlegen, een beetje brutaal2
    • zij gaf iedereen een zoen, ze is erg vrij2

Wiktionary Translations for vrij:

vrij
adjective
  1. ongebonden, niet in beweging beperkt
adverb
  1. tamelijk
vrij
adjective
  1. software: with very few limitations on distribution or improvement
  2. without obligations
  3. unobstructed
  4. unconstrained
  5. not imprisoned
  6. free of obstacles

Cross Translation:
FromToVia
vrij idle; otiose müßigkeine oder keine sinnvolle Beschäftigung ausübend
vrij quite; rather; pretty ziemlich — sehr; in großem Maße
vrij free; available libre — disponible
vrij free libre — libre de droits d’auteurs
vrij open; unchecked; spare libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.