Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. trakteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for trakteren from Dutch to Spanish

trakteren:

trakteren verb (trakteer, trakteert, trakteerde, trakteerden, getrakteerd)

  1. trakteren (fuiven)
  2. trakteren (uitdelen)

Conjugations for trakteren:

o.t.t.
  1. trakteer
  2. trakteert
  3. trakteert
  4. trakteren
  5. trakteren
  6. trakteren
o.v.t.
  1. trakteerde
  2. trakteerde
  3. trakteerde
  4. trakteerden
  5. trakteerden
  6. trakteerden
v.t.t.
  1. heb getrakteerd
  2. hebt getrakteerd
  3. heeft getrakteerd
  4. hebben getrakteerd
  5. hebben getrakteerd
  6. hebben getrakteerd
v.v.t.
  1. had getrakteerd
  2. had getrakteerd
  3. had getrakteerd
  4. hadden getrakteerd
  5. hadden getrakteerd
  6. hadden getrakteerd
o.t.t.t.
  1. zal trakteren
  2. zult trakteren
  3. zal trakteren
  4. zullen trakteren
  5. zullen trakteren
  6. zullen trakteren
o.v.t.t.
  1. zou trakteren
  2. zou trakteren
  3. zou trakteren
  4. zouden trakteren
  5. zouden trakteren
  6. zouden trakteren
en verder
  1. ben getrakteerd
  2. bent getrakteerd
  3. is getrakteerd
  4. zijn getrakteerd
  5. zijn getrakteerd
  6. zijn getrakteerd
diversen
  1. trakteer!
  2. trakteert!
  3. getrakteerd
  4. trakterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for trakteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
convidar fuiven; trakteren engageren; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; inviteren; noden; uitnodigen; vergasten op
invitar fuiven; trakteren engageren; introduceren; inviteren; kennis laten maken; noden; uitnodigen; vergasten op; voorstellen
repartir trakteren; uitdelen aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen

Wiktionary Translations for trakteren:

trakteren
verb
  1. lekkernijen aanbieden

Cross Translation:
FromToVia
trakteren invitar; convidar treat — to entertain with food or drink
trakteren agasajar traktieren — (transitiv) veraltend: jemandem viele erlesene Speisen und Getränke anbieten; reichlich bewirten
trakteren obsequiar; regalar régalerdonner un régal, offrir un plaisir de table.