Summary


Dutch

Detailed Translations for blèren from Dutch to Spanish

blèren:

blèren verb (blèr, blèrt, blèrde, blèrden, geblèrd)

  1. blèren (brullen)
  2. blèren

Conjugations for blèren:

o.t.t.
  1. blèr
  2. blèrt
  3. blèrt
  4. blèren
  5. blèren
  6. blèren
o.v.t.
  1. blèrde
  2. blèrde
  3. blèrde
  4. blèrden
  5. blèrden
  6. blèrden
v.t.t.
  1. heb geblèrd
  2. hebt geblèrd
  3. heeft geblèrd
  4. hebben geblèrd
  5. hebben geblèrd
  6. hebben geblèrd
v.v.t.
  1. had geblèrd
  2. had geblèrd
  3. had geblèrd
  4. hadden geblèrd
  5. hadden geblèrd
  6. hadden geblèrd
o.t.t.t.
  1. zal blèren
  2. zult blèren
  3. zal blèren
  4. zullen blèren
  5. zullen blèren
  6. zullen blèren
o.v.t.t.
  1. zou blèren
  2. zou blèren
  3. zou blèren
  4. zouden blèren
  5. zouden blèren
  6. zouden blèren
diversen
  1. blèr!
  2. blèrt!
  3. geblèrd
  4. blèrrende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blèren:

NounRelated TranslationsOther Translations
chillar joelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
balar blèren; brullen blaffen; blaten; brullen; bulderen; mekkeren; op vuur pruttelen; pruttelen; schreeuwen; smoren; stoffen; sudderen
berrear blèren brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; roepen; schreeuwen
bramar blèren; brullen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; joelen; krijsen; razen; schreeuwen; tekeergaan; tieren; uitjouwen; vloeken
chillar blèren; brullen blaffen; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
dar alaridos blèren; brullen brullen; fluisteren; gillen; huilen; janken; krijsen; lispelen; roepen; sissen
dar gritos blèren; brullen blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; krijsen; roepen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
dar voces blèren; brullen blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; krijsen; roepen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
gritar blèren; brullen aanroepen; blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
pegar voces blèren; brullen brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen
rugir blèren; brullen brullen; gillen; huilen; janken; ketteren; krijsen; sakkeren; vloeken
vocear blèren; brullen brullen; gillen; het uitgillen; krijsen; kwaken; kwekken; kwetteren; schreeuwen; snateren; uitroepen; uitschreeuwen
vociferar blèren; brullen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; jubelen; juichen; ketteren; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; tekeergaan; tetteren; tieren; uitvaren tegen; vloeken

Wiktionary Translations for blèren:


Cross Translation:
FromToVia
blèren bramar; aullar; ulular; mugir; gañir heulen — ein bestimmtes Geräusch (ein Heulen) erzeugen
blèren llorar weinen — (intransitiv) Tränen vergießen
blèren quejar; aullar clamermanifester son opinion par des termes violents, par des cris.