Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. fungeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for fungeren from Dutch to Spanish

fungeren:

fungeren verb (fungeer, fungeert, fungeerde, fungeerden, gefungeerd)

  1. fungeren (optreden als)

Conjugations for fungeren:

o.t.t.
  1. fungeer
  2. fungeert
  3. fungeert
  4. fungeren
  5. fungeren
  6. fungeren
o.v.t.
  1. fungeerde
  2. fungeerde
  3. fungeerde
  4. fungeerden
  5. fungeerden
  6. fungeerden
v.t.t.
  1. heb gefungeerd
  2. hebt gefungeerd
  3. heeft gefungeerd
  4. hebben gefungeerd
  5. hebben gefungeerd
  6. hebben gefungeerd
v.v.t.
  1. had gefungeerd
  2. had gefungeerd
  3. had gefungeerd
  4. hadden gefungeerd
  5. hadden gefungeerd
  6. hadden gefungeerd
o.t.t.t.
  1. zal fungeren
  2. zult fungeren
  3. zal fungeren
  4. zullen fungeren
  5. zullen fungeren
  6. zullen fungeren
o.v.t.t.
  1. zou fungeren
  2. zou fungeren
  3. zou fungeren
  4. zouden fungeren
  5. zouden fungeren
  6. zouden fungeren
diversen
  1. fungeer!
  2. fungeert!
  3. gefungeerd
  4. fungerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fungeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
presentarse verschijnen
VerbRelated TranslationsOther Translations
actuar fungeren; optreden als acteren; doen; doen alsof; dramatiseren; een prestatie leveren; figureren; handelen; optreden; performen; presteren; spelen; toneelspelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; zich aanstellen
estar en funciones de fungeren; optreden als
presentarse fungeren; optreden als aan het licht komen; boven water komen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opwachting maken; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorwaarts treden; weer verschijnen

Wiktionary Translations for fungeren:


Cross Translation:
FromToVia
fungeren fungir function — to have a function