Dutch

Detailed Translations for halt houden from Dutch to Spanish

halt houden:

halt houden verb (houd halt, houdt halt, hield halt, hielden halt, halt gehouden)

  1. halt houden (stopzetten; ophouden; remmen; tegenhouden; tot staan brengen)
  2. halt houden (stoppen)

Conjugations for halt houden:

o.t.t.
  1. houd halt
  2. houdt halt
  3. houdt halt
  4. houden halt
  5. houden halt
  6. houden halt
o.v.t.
  1. hield halt
  2. hield halt
  3. hield halt
  4. hielden halt
  5. hielden halt
  6. hielden halt
v.t.t.
  1. heb halt gehouden
  2. hebt halt gehouden
  3. heeft halt gehouden
  4. hebben halt gehouden
  5. hebben halt gehouden
  6. hebben halt gehouden
v.v.t.
  1. had halt gehouden
  2. had halt gehouden
  3. had halt gehouden
  4. hadden halt gehouden
  5. hadden halt gehouden
  6. hadden halt gehouden
o.t.t.t.
  1. zal halt houden
  2. zult halt houden
  3. zal halt houden
  4. zullen halt houden
  5. zullen halt houden
  6. zullen halt houden
o.v.t.t.
  1. zou halt houden
  2. zou halt houden
  3. zou halt houden
  4. zouden halt houden
  5. zouden halt houden
  6. zouden halt houden
diversen
  1. houd halt!
  2. houdt halt!
  3. halt gehouden
  4. halt houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for halt houden:

NounRelated TranslationsOther Translations
detener arresteren; grijpen
detenerse tot stilstand komen
parar verblijven
VerbRelated TranslationsOther Translations
cesar halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen aftreden; heengaan; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; terugtrekken; uittreden; verlaten; vertrekken
detener halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen aanhouden; afhouden; arresteren; beletten; betrappen; detineren; ervanaf houden; gevangen zetten; gevangenhouden; gevangennemen; hooghouden; in de cel zetten; in de hoogte houden; in hechtenis houden; inrekenen; interneren; isoleren; omhooghouden; ophouden; oppakken; opsluiten; parkeerstand inschakelen; snappen; stoppen; vasthouden; vastzetten; weerhouden
detenerse halt houden; stoppen afsluiten; beëindigen; blijven staan; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; halthouden; inhouden; ophouden; stil staan; stilhouden; stilstaan; stoppen; zich ophouden
estreñir halt houden; stoppen afklemmen; afknijpen; tot constipatie leiden
llenar con masilla halt houden; stoppen gaten dichten; stoppen
ocultar halt houden; stoppen achterhouden; bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; niet-beschikbaar maken; omhullen; ontveinzen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
parar halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen afhaken; afkijken; afsluiten; afvallen; afwenden; afwentelen; afweren; afzeggen; afzetten; afzien van; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; eruitstappen; opgeven; ophouden; pareren; spieken; staken; stilzetten; stoppen; tegenwerken; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
pararse halt houden; ophouden; remmen; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen blijven staan; halthouden; inhouden; stil staan; stilhouden; stilstaan; stoppen; tot stilstand komen
poner freno a halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen een halt toeroepen
taponar halt houden; stoppen dichtkurken; gaten dichten; stoppen
zurcir halt houden; stoppen gaten dichten; mazen; stoppen

Related Translations for halt houden