Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. hinken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hinken from Dutch to Spanish

hinken:

Conjugations for hinken:

o.t.t.
  1. hink
  2. hinkt
  3. hinkt
  4. hinken
  5. hinken
  6. hinken
o.v.t.
  1. hinkte
  2. hinkte
  3. hinkte
  4. hinkten
  5. hinkten
  6. hinkten
v.t.t.
  1. heb gehinkt
  2. hebt gehinkt
  3. heeft gehinkt
  4. hebben gehinkt
  5. hebben gehinkt
  6. hebben gehinkt
v.v.t.
  1. had gehinkt
  2. had gehinkt
  3. had gehinkt
  4. hadden gehinkt
  5. hadden gehinkt
  6. hadden gehinkt
o.t.t.t.
  1. zal hinken
  2. zult hinken
  3. zal hinken
  4. zullen hinken
  5. zullen hinken
  6. zullen hinken
o.v.t.t.
  1. zou hinken
  2. zou hinken
  3. zou hinken
  4. zouden hinken
  5. zouden hinken
  6. zouden hinken
diversen
  1. hink!
  2. hinkt!
  3. gehinkt
  4. hinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hinken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cojear hinkelen; hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan correct zijn; klepperen; kloppen
jugar a la pata coja hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan
jugar a la rayuela hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan
renquear hinkelen; hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan
saltar a la pata coja hinkelen; hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan

Wiktionary Translations for hinken:


Cross Translation:
FromToVia
hinken cojear limp — To walk lamely, as if favouring one leg