Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. raadgeven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for raadgeven from Dutch to Spanish

raadgeven:

raadgeven verb (geef raad, geeft raad, gaf raad, gaven raad, raad gegeven)

  1. raadgeven

Conjugations for raadgeven:

o.t.t.
  1. geef raad
  2. geeft raad
  3. geeft raad
  4. geven raad
  5. geven raad
  6. geven raad
o.v.t.
  1. gaf raad
  2. gaf raad
  3. gaf raad
  4. gaven raad
  5. gaven raad
  6. gaven raad
v.t.t.
  1. heb raad gegeven
  2. hebt raad gegeven
  3. heeft raad gegeven
  4. hebben raad gegeven
  5. hebben raad gegeven
  6. hebben raad gegeven
v.v.t.
  1. had raad gegeven
  2. had raad gegeven
  3. had raad gegeven
  4. hadden raad gegeven
  5. hadden raad gegeven
  6. hadden raad gegeven
o.t.t.t.
  1. zal raadgeven
  2. zult raadgeven
  3. zal raadgeven
  4. zullen raadgeven
  5. zullen raadgeven
  6. zullen raadgeven
o.v.t.t.
  1. zou raadgeven
  2. zou raadgeven
  3. zou raadgeven
  4. zouden raadgeven
  5. zouden raadgeven
  6. zouden raadgeven
diversen
  1. geef raad!
  2. geeft raad!
  3. raad gegeven
  4. raad gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for raadgeven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aconsejar raadgeven aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanprijzen; aanraden; adviseren; iemand aansporen; manen; recommanderen; sommeren; van raad dienen

Wiktionary Translations for raadgeven:


Cross Translation:
FromToVia
raadgeven asesorar; aconsejar advise — to give advice to; to offer an opinion; to counsel; to warn