Dutch

Detailed Translations for toezenden from Dutch to Spanish

toezenden:

Conjugations for toezenden:

o.t.t.
  1. zend toe
  2. zendt toe
  3. zendt toe
  4. zenden toe
  5. zenden toe
  6. zenden toe
o.v.t.
  1. zond toe
  2. zond toe
  3. zond toe
  4. zonden toe
  5. zonden toe
  6. zonden toe
v.t.t.
  1. heb toegezonden
  2. hebt toegezonden
  3. heeft toegezonden
  4. hebben toegezonden
  5. hebben toegezonden
  6. hebben toegezonden
v.v.t.
  1. had toegezonden
  2. had toegezonden
  3. had toegezonden
  4. hadden toegezonden
  5. hadden toegezonden
  6. hadden toegezonden
o.t.t.t.
  1. zal toezenden
  2. zult toezenden
  3. zal toezenden
  4. zullen toezenden
  5. zullen toezenden
  6. zullen toezenden
o.v.t.t.
  1. zou toezenden
  2. zou toezenden
  3. zou toezenden
  4. zouden toezenden
  5. zouden toezenden
  6. zouden toezenden
en verder
  1. ben toegezonden
  2. bent toegezonden
  3. is toegezonden
  4. zijn toegezonden
  5. zijn toegezonden
  6. zijn toegezonden
diversen
  1. zend toe!
  2. zendt toe!
  3. toegezonden
  4. toezendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toezenden:

NounRelated TranslationsOther Translations
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
despedir afdanken; afschaffen; aftreding; ontslaan; uit de dienst ontslaan
echar weggooien
echar al correo posten; terpostbezorging
enviar verzending
rechazar afbeuken; afslaan; afwijzen; afwimpelen; terugwijzen; weigeren
soltar loslating; losraken
VerbRelated TranslationsOther Translations
apartar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opzij leggen; plaatsen; tornen; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uithalen; uittrekken; wegzetten; wenden; zwenken
deponer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afwijzen; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; weigeren; zetten
despedir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; afwijzen; congé geven; declameren; dwingen ontslag te nemen; ecarteren; eruit gooien; hoogdravend praten; oreren; uitwuiven; van zijn positie verdrijven; weigeren
destituir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; omranden; ontheffen; ontslaan; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
echar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; schenken; serveren; smijten; tappen; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
echar al correo opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden op de bus doen; posten
emitir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afkondigen; afscheiden; afvoeren; bekendmaken; emitteren; laten zien; lozen; omroepen; proclameren; programma uitzenden; rondstralen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitscheiden; uitstoten; uitstralen; uitwerpen; uitzenden; zenden
enviar doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden afwijzen; capituleren; doorsturen; doorzenden; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; overgeven; rondsturen; rondzenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren; zenden; zich overgeven
excarcelar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden amnestie verlenen; bevrijden; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
expedir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
expulsar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; demonteren; deporteren; ecarteren; lichten; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitbannen; uitdrijven; uiteen nemen; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verzenden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden
mandar doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; overgeven; overhandigen; overheersen; thuisbezorgen; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
mandar a doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden ergens naartoe rijden
rechazar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden abstineren; achterhouden; afkeuren; afschepen; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behouden; declineren; ongeschikt verklaren; onthouden; opzijleggen; reserveren; teruggooien; terughouden; terugwerpen; uitwerpen; vertikken; verwerpen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghouden; wegschuiven; wegsturen; weigeren
remitir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden capituleren; geld overmaken; opgeven; overboeken; overgeven; overschrijven; overzenden; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; uitleveren; versturen; zenden; zich overgeven
retransmitir opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden capituleren; heruitzenden; omroepen; opgeven; overgeven; programma uitzenden; uitleveren; versturen; zenden; zich overgeven
soltar opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afgespen; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; doorslaan; eraf gaan; eruitstappen; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opgeven; ophouden; scheiden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden
OtherRelated TranslationsOther Translations
emitir uitkomen; uitstromen