Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. troel:


Dutch

Detailed Translations for troel from Dutch to Spanish

troel:

troel [de ~ (v)] noun

  1. de troel (troela; trut)
    la pichona; la nena; el pastel; la perra; la cursi

Translation Matrix for troel:

NounRelated TranslationsOther Translations
cursi troel; troela; trut
nena troel; troela; trut baby; dreumes; grietje; hummel; kindje; klein kind; kleintje; peuter; uk; vervelend kreng; wicht; wichtje; worm; wurm
pastel troel; troela; trut biscuit; biscuitje; gebakje; kaakje; koek; koekje; korstgebak; taartje; vetkrijt
perra troel; troela; trut teef; wijfjeshond
pichona troel; troela; trut
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cursi aanstellerig; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; kitscherig; kneuterig; overdreven; theatraal

Related Words for "troel":

  • troelen