Noun | Related Translations | Other Translations |
ignorance
|
duister; onbekendheid
|
kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; ondeskundigheid; onkunde; onkundigheid; onnozelheid; onwetendheid; simpelheid
|
inconnaissance
|
duister; onbekendheid
|
|
louche
|
|
lepel; opscheplepel
|
manque de clarté
|
duister; duisterheid; onduidelijkheid
|
|
manque de précision
|
duister; duisterheid; onduidelijkheid
|
|
méchant
|
|
eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap; stouterd
|
méconnaissance
|
duister; onbekendheid
|
miskennig; miskenning
|
noir
|
donker; duister; duisterheid; duisternis; onduidelijkheid
|
deemstering; donkerte; duisternis; kleurling; neger; zwart zijn; zwarte; zwartheid
|
nuit
|
donker; duister; duisternis
|
deemstering; donkerte; duisternis; nacht; overnachting
|
obscurité
|
donker; duister; duisterheid; duisternis; onduidelijkheid
|
deemstering; donkerte; duisternis; mist; nevel; waas
|
sinistre
|
|
catastrofe; ramp; schadegeval
|
ténèbres
|
donker; duister; duisterheid; duisternis; onduidelijkheid
|
deemstering; donkerte; duisternis; hel
|
vague
|
duister; duisterheid; onduidelijkheid
|
breker; golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; roller; undulatie
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
de façon sinistre
|
dreigend; duister; huiveringwekkend; luguber; onheilspellend; sinister
|
akelig; eng; griezelig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; sinister
|
douteuse
|
duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht
|
|
douteusement
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
bedenkelijk; betwist; discutabel; dubieus; kwestieus; omstreden; twijfelachtig; verdacht
|
douteux
|
donker; dubieus; duister; glibberig; louche; obscuur; onbetrouwbaar; onguur; verdacht
|
bedenkelijk; bedoezeld; betwist; discutabel; dubieus; groezelig; kwestieus; morsig; niet zeker; omstreden; ongewis; onvast; ranzig; slonzig; slordig; smerig; smoezelig; twijfelachtig; verdacht; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig
|
funeste
|
dreigend; duister; huiveringwekkend; luguber; onheilspellend; sinister
|
desastreus; ellendig; funest; heilloos; noodlottig; ongelukkig; rampspoedig; rampzalig; vol tegenslag; zeer slecht
|
ignoble
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; eerloos; gefingeerd; gemeen; gluiperig; grof; infaam; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; schurkachtig; slecht; triviaal; vals; vuig; vunzig
|
louche
|
donker; dubieus; duister; glibberig; louche; obscuur; onbetrouwbaar; onguur; verdacht
|
akelig; duivelachtig; duivels; eng; griezelig; kwaadaardig; onduidelijk; sinister; wollig
|
lugubre
|
donker; dreigend; dubieus; duister; glibberig; huiveringwekkend; luguber; obscuur; onguur; onheilspellend; sinister; verdacht
|
akelig; beangstigend; droefgeestig; eng; griezelig; luguber; macaber; melancholisch; naar; naargeestig; sinister; somber; spookachtig
|
mauvais
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
arm; erg; ernstig; gemeen; giftig; inferieur; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met slechte intentie; min; minderwaardig; niet lekker; niet smakelijk; ondermaats; ondeugdelijk; onedel; ongepast; onkies; onvertogen; slecht; snood; tweederangs; vals; van bedenkelijke aard; venijnig; verkeerd; zwak
|
mensonger
|
duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht
|
leugenachtig; niet echt; vals
|
mensongère
|
duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht
|
leugenachtig
|
méchant
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
achterbaks; banaal; bar slecht; bedriegelijk; doortrapt; duivelachtig; duivels; erg boosaardig; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; gluiperig; grof; honds; kwaadaardig; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; met slechte intentie; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; pesterig; plat; platvloers; schunnig; serpentachtig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; venijnig; vunzig
|
noir
|
donker; duister; onverlicht
|
droefgeestig; melancholisch; zwart
|
obscur
|
donker; dreigend; dubieus; duister; glibberig; huiveringwekkend; louche; luguber; obscuur; onbetrouwbaar; onguur; onheilspellend; onverlicht; sinister; verdacht
|
boosaardig; complex; cryptisch; gecompliceerd; geestelijk verward; geheimzinnig; in de war; ingewikkeld; mysterieus; ondersteboven; onduidelijk; onoverzichtelijk; onthutst; raadselachtig; verward; wollig
|
obscurément
|
donker; dreigend; dubieus; duister; glibberig; huiveringwekkend; louche; luguber; obscuur; onbetrouwbaar; onguur; onheilspellend; onverlicht; sinister; verdacht
|
onoverzichtelijk
|
pas éclairé
|
donker; duister; onverlicht
|
|
qui donne le frisson
|
dreigend; duister; huiveringwekkend; luguber; onheilspellend; sinister
|
akelig; angstaanjagend; beangstigend; eng; griezelig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; sinister
|
sinistre
|
donker; dreigend; dubieus; duister; glibberig; huiveringwekkend; luguber; obscuur; onguur; onheilspellend; sinister; verdacht
|
akelig; beangstigend; eng; griezelig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; macaber; naargeestig; sinister; somber; spookachtig; triest; troosteloos; zwaarmoedig
|
sombre
|
donker; duister; onverlicht
|
bedroefd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; doods; droef; droefgeestig; droevig; excessief; extreem; grauw; grauwkleurig; grijs; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; mistroostig; naar; naargeestig; rouwig; somber; ten zeerste; treurig; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; vreugdeloos; zeer; zwaarmoedig; zwartgallig
|
ténébreux
|
donker; duister; onverlicht
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
vague
|
|
bleek; dof; flauw; flets; gedempt; halfluid; mat; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig
|
vil
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; vuig; vunzig
|
visqueux
|
donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
|
dik vloeibaar; dikvloeibaar; flemerig; flikflooierig; klef; kleverig; plakkerig; slijmerig; slijmig; stroopachtig; stroperig; taai-vloeibaar; viskeus
|