Summary


Dutch

Detailed Translations for bestel from Dutch to French

bestel:

bestel [de ~] noun

  1. de bestel (samenstel)
    la structure; l'ossature

Translation Matrix for bestel:

NounRelated TranslationsOther Translations
ossature bestel; samenstel bottenbouw; skelet
structure bestel; samenstel bouw; bureau; bureaumeubel; constructie; indeling; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur

Related Words for "bestel":


Wiktionary Translations for bestel:

bestel
Cross Translation:
FromToVia
bestel établissement establishment — that which is established

bestel form of bestellen:

bestellen verb (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)

  1. bestellen (orderen)
    commander; distribuer à domicile
    • commander verb (commande, commandes, commandons, commandez, )
  2. bestellen (thuisbezorgen; brengen; afgeven; )
  3. bestellen (thuisbezorgen; bezorgen; brengen; afleveren; rondbrengen)
    fournir; apporter; livrer; porter à domicile; distribuer à domicile; distribuer; livrer à domicile
    • fournir verb (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • apporter verb (apporte, apportes, apportons, apportez, )
    • livrer verb (livre, livres, livrons, livrez, )
    • distribuer verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )

Conjugations for bestellen:

o.t.t.
  1. bestel
  2. bestelt
  3. bestelt
  4. bestellen
  5. bestellen
  6. bestellen
o.v.t.
  1. bestelde
  2. bestelde
  3. bestelde
  4. bestelden
  5. bestelden
  6. bestelden
v.t.t.
  1. heb besteld
  2. hebt besteld
  3. heeft besteld
  4. hebben besteld
  5. hebben besteld
  6. hebben besteld
v.v.t.
  1. had besteld
  2. had besteld
  3. had besteld
  4. hadden besteld
  5. hadden besteld
  6. hadden besteld
o.t.t.t.
  1. zal bestellen
  2. zult bestellen
  3. zal bestellen
  4. zullen bestellen
  5. zullen bestellen
  6. zullen bestellen
o.v.t.t.
  1. zou bestellen
  2. zou bestellen
  3. zou bestellen
  4. zouden bestellen
  5. zouden bestellen
  6. zouden bestellen
diversen
  1. bestel!
  2. bestelt!
  3. besteld
  4. bestellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bestellen [het ~] noun

  1. het bestellen
    la commande

Translation Matrix for bestellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
commande bestellen bevel; commando; consigne; lastgeving; mandaat; opdracht; order; stuur; stuurrad; stuurwiel
VerbRelated TranslationsOther Translations
apporter afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; bijdragen; brengen; erop vooruit gaan; langs brengen; leveren; meebrengen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; naartoe brengen; omhoogdragen; omhoogleiden; opwaarts dragen; overhandigen; toeleveren; vooruitkomen; vorderen
commander bestellen; orderen aanvoeren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; iem. afdwingen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; ontrukken; onttrekken; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; voorschrijven; voorzitten
distribuer afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen distribueren; geven; gunnen; gunst verlenen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondzenden; schenken; uitdelen; uitkeren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
distribuer à domicile afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; orderen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen
fournir afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aan tafel bedienen; aanleveren; afleveren; bedienen; bezorgen; brengen; distribueren; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; overhandigen; ronddelen; schenken; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
livrer afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aangeven; aanleveren; aanreiken; afgeven; afleveren; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opbrengen; opleveren; overgeven; overhandigen; schenken; toedragen; toeleveren; toesteken; toevoeren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
livrer à domicile afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
porter à domicile afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren

Related Words for "bestellen":


Related Definitions for "bestellen":

  1. opdracht geven om iets te brengen1
    • hij bestelde een kop koffie1

Wiktionary Translations for bestellen:

bestellen
verb
  1. Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général).
  2. Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
  3. pourvoir, approvisionner.
  4. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
bestellen commander order — to request some product or service