Dutch

Detailed Translations for slecht from Dutch to French

slecht:

slecht

  1. slecht (boosaardig)

Translation Matrix for slecht:

NounRelated TranslationsOther Translations
dégénéré gedegenereerde; ontaarde; perverseling
dénaturé gedegenereerde; ontaarde; perverseling
faible zwakkeling
faux falsificatie; verkeerde; vervalsing; zeis
inférieur inferieur; mindere; onderdanige; ondergeschikte
mal bezwaar; chagrijn; ergernis; grief; het klagen; inspanning; klacht; last; leed; moeite; ongemak; ongerief; pijn; pijn doen; soesa; zeer; zeer doen; ziekte
malicieux bij de pinken zijn; doortraptheid; gewiekstheid; gladheid; listigheid; sluwheid; snoodheid
moisi bederf; huiduitslag; molm; schimmels; uitslag; verrotting
méchant eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap; stouterd
passé verleden
OtherRelated TranslationsOther Translations
malicieux boosaardig; slecht
ModifierRelated TranslationsOther Translations
avec perversité bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht
corrompu bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot corrupt; liederlijk; omgekocht; omkoopbaar; oneerbaar; ontaard; onzedelijk; onzedig; verbasterd; verdorven; verregaand zedenloos
de second ordre arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak matig; middelmatig
dégénéré bedorven; gedegenereerd; ontaard; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot achtergebleven; achterlijk; liederlijk; onzedelijk; verbasterd; verdorven; verregaand zedenloos
dénaturé bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht
dépravé bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot goddeloos; heilloos; liederlijk; onzedelijk; verderfelijk; verdorven; verregaand zedenloos
faible arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak bleekjes; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; mat; niet bezield; onbezield; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; teer; wee; ziekelijk; zwak
faux gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals achterbaks; bedriegelijk; bedrieglijk; ernaast; fout; foutief; gedwongen; gefingeerd; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; geniepig; gluiperig; huichelachtig; illusoir; in het geniep; kunstmatig; mis; misleidend; nagemaakt; niet echt; onaanvaardbaar; onacceptabel; ondergeschoven; onecht; onharmonisch; onjuist; onnatuurlijk; onoprecht; onwaar; onwaarachtig; snood; stiekem; ten onrechte; vals; verkeerd
ignoble gemeen; min; slecht; vals banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; eerloos; gefingeerd; gemeen; glibberig; gluiperig; grof; infaam; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; schurkachtig; triviaal; vals; verdacht; vuig; vunzig
immoral bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot amoreel; immoreel; obsceen; oneerbaar; ontaard; ontuchtig; onzedelijk; onzedig; schuin; vies; vunzig; zedeloos
inférieur arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak benedenste; bijkomstig; dor; gebrekkig; incapabel; incompetent; inferieur; laagstaand; laagste; onbekwaam; ondergeschikt; onderhorig; onderste; onderworpen; ondeugdelijk; ongeschikt; schraal
mal bedorven; gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; min; rot; rottig; slecht; vals; vergaan; verrot erg; ernstig; kwalijk; leed aandoend; menstruerend; onaanvaardbaar; onacceptabel; ongepast; ongesteld; onkies; onvertogen; snood; van bedenkelijke aard; verkeerd
malfaisant gemeen; min; slecht; vals
malicieux arglistig; bengelachtig; boefachtig; boosaardig; doortrapt; duivelachtig; duivels; ernaast; fout; foutief; gemeen; geraffineerd; geslepen; gluiperig; guitig; hatelijk; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaadaardig; kwajongensachtig; leep; link; listig; malicieus; mis; ondeugend; onjuist; onwaar; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; schurkachtig; serpentachtig; slinks; sluw; snaaks; spotachtig; stekelig; ten onrechte; vals; verkeerd; verraderlijk; vijandig
mauvais arm; gemeen; inferieur; kwaadwillig; met slechte intentie; min; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; vals; zwak donker; dubieus; duister; erg; ernstig; gemeen; giftig; glibberig; kwaadaardig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niet lekker; niet smakelijk; obscuur; onedel; ongepast; onguur; onkies; onvertogen; snood; van bedenkelijke aard; venijnig; verdacht; verkeerd
moisi bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot beschimmeld; rans; rottend; schimmelig
méchant gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; min; slecht; vals achterbaks; banaal; bar slecht; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; duivelachtig; duivels; erg boosaardig; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; glibberig; gluiperig; grof; honds; kwaadaardig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; pesterig; plat; platvloers; schunnig; serpentachtig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; venijnig; verdacht; vunzig
médiocre arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak doorsnee; gemiddeld; matig; medium; middelmatig; middelmatige; min; modaal; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
méprisable arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak banaal; bedriegelijk; gefingeerd; gemeen; grof; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vals; verachtelijk; vuig; vunzig
passé bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot af; afgedaan; afgelopen; armoedig; beëindigd; doorgegeven; ex; flodderig; gereed; geweest; gewezen; geëindigd; haveloos; jongstleden; klaar; kwijt; o.v.t.; onvoltooid verleden tijd; over; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; toenmalig; uit; verder gegeven; verdwaald; verleden; verleden tijd; verlopen; verloren; vermist; verstreken; vervallen; voltooid; voorbij; voorgevallen; voorheen; voormalig; voormalige; vorig; vorige; vroeger; vroegere; weg; zoek
pauvre arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; behoeftig; bekaaid; berooid; deerlijk; deplorabel; dor; droog; ellendig; er bekaaid afkomen; flodderig; haveloos; hokkerig; karig; kommerlijk; luizig; mager; meelijwekkend; minvermogend; miserabel; noodlijdend; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
perdu bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot foetsie; kwijt; loos; te gronde; verdwaald; verdwenen; verloren; vermist; vernield; verwoest; weg; zoek; zoekgeraakt
perfide gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; min; slecht; vals achterbaks; arglistig; bedriegelijk; doortrapt; duivelachtig; duivels; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; gluiperig; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadaardig; leep; link; listig; nagemaakt; onecht; ontrouw; onwaar; op steelse wijze; overspelig; perfide; slinks; sluw; snood; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; uitgekookt; vals; venijnig
pervers bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht pervers
perverti bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot liederlijk; onzedelijk; verdorven; verregaand zedenloos
pourri bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot goor; onverkwikkelijk; rans; ranzig; smerig; stuitend; vies; walgelijk; weerzinwekkend
putride bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot rans
ranci bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
subalterne arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak afhankelijk; bijkomstig; dor; inferieur; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; onzelfstandig; schraal; subaltern
vicieusement bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht
vicieux bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht oneerbaar; ontaard; onzedelijk; onzedig; vicieus
vil gemeen; min; slecht; vals achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; glibberig; gluiperig; grof; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; verdacht; vuig; vunzig

Related Words for "slecht":


Antonyms for "slecht":


Related Definitions for "slecht":

  1. met een verkeerd effect1
    • gebakjes zijn slecht voor de lijn1
  2. moeilijk of bezwaarlijk1
    • ik kan hem slecht laten lopen1
  3. wat minder goed is dan gemiddeld1
    • hij heeft een slechte computer die bijna niets kan1

Wiktionary Translations for slecht:

slecht
adjective
  1. niet goed
adverb
  1. niet goed
    • slechtmal
slecht
adjective
  1. défavorable ; qui cause une impression défavorable.

Cross Translation:
FromToVia
slecht mauvais; mal bad — not good
slecht mauvais; méchant bad — evil, wicked
slecht maléfique; mauvais evil — intending to harm
slecht immoral; mal wrong — immoral
slecht impropre; mauvais wrong — improper

slecht form of slechten:

slechten verb (slecht, slechtte, slechtten, geslecht)

  1. slechten (kapot maken)
    démolir; abîmer
    • démolir verb (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • abîmer verb (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )

Conjugations for slechten:

o.t.t.
  1. slecht
  2. slecht
  3. slecht
  4. slechten
  5. slechten
  6. slechten
o.v.t.
  1. slechtte
  2. slechtte
  3. slechtte
  4. slechtten
  5. slechtten
  6. slechtten
v.t.t.
  1. heb geslecht
  2. hebt geslecht
  3. heeft geslecht
  4. hebben geslecht
  5. hebben geslecht
  6. hebben geslecht
v.v.t.
  1. had geslecht
  2. had geslecht
  3. had geslecht
  4. hadden geslecht
  5. hadden geslecht
  6. hadden geslecht
o.t.t.t.
  1. zal slechten
  2. zult slechten
  3. zal slechten
  4. zullen slechten
  5. zullen slechten
  6. zullen slechten
o.v.t.t.
  1. zou slechten
  2. zou slechten
  3. zou slechten
  4. zouden slechten
  5. zouden slechten
  6. zouden slechten
en verder
  1. ben geslecht
  2. bent geslecht
  3. is geslecht
  4. zijn geslecht
  5. zijn geslecht
  6. zijn geslecht
diversen
  1. slecht!
  2. slechtt!
  3. geslecht
  4. slechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for slechten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abîmer kapot maken; slechten aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in stukken breken; kapotbreken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; slopen; stukmaken; toetakelen; uit elkaar halen; verbroddelen; verhaspelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verslonzen; verwonden; verzieken; zeer doen; zwerven
démolir kapot maken; slechten aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukgooien; stukslaan; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrijzelen; vernietigen; wegbreken

Related Translations for slecht