Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. annexeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for annexeren from Dutch to French

annexeren:

annexeren verb (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)

  1. annexeren (overnemen; inlijven)
    annexer; intégrer à; incorporer à
    • annexer verb (annexe, annexes, annexons, annexez, )

Conjugations for annexeren:

o.t.t.
  1. annexeer
  2. annexeert
  3. annexeert
  4. annexeren
  5. annexeren
  6. annexeren
o.v.t.
  1. annexeerde
  2. annexeerde
  3. annexeerde
  4. annexeerden
  5. annexeerden
  6. annexeerden
v.t.t.
  1. heb geannexeerd
  2. hebt geannexeerd
  3. heeft geannexeerd
  4. hebben geannexeerd
  5. hebben geannexeerd
  6. hebben geannexeerd
v.v.t.
  1. had geannexeerd
  2. had geannexeerd
  3. had geannexeerd
  4. hadden geannexeerd
  5. hadden geannexeerd
  6. hadden geannexeerd
o.t.t.t.
  1. zal annexeren
  2. zult annexeren
  3. zal annexeren
  4. zullen annexeren
  5. zullen annexeren
  6. zullen annexeren
o.v.t.t.
  1. zou annexeren
  2. zou annexeren
  3. zou annexeren
  4. zouden annexeren
  5. zouden annexeren
  6. zouden annexeren
diversen
  1. annexeer!
  2. annexeert!
  3. geannexeerd
  4. annexerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for annexeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
annexer annexeren; inlijven; overnemen aanvullen; completeren; incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel; toevoegen; voltallig maken
incorporer à annexeren; inlijven; overnemen
intégrer à annexeren; inlijven; overnemen

Wiktionary Translations for annexeren:

annexeren
verb
  1. het toeëigenen van een grondgebied

Cross Translation:
FromToVia
annexeren annexer annex — To add something to another, to incorporate into