Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. druppel:
  2. druppelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for druppel from Dutch to French

druppel:

druppel [de ~ (m)] noun

  1. de druppel (drop)
    la réglisse; la goutte

Translation Matrix for druppel:

NounRelated TranslationsOther Translations
goutte drop; druppel afzakkertje; borrel; borreltje; glaasje; glaasje jenever; jicht; kleine slok; neut; neutje; oorlam; opkikkertje; slokje
réglisse drop; druppel

Related Words for "druppel":


Wiktionary Translations for druppel:

druppel
noun
  1. kleine hoeveelheid vloeistof die niet in contact is met een andere vloeistof
druppel
noun
  1. Très petite quantité d’un liquide qui se détache avec une forme sphérique. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
druppel gouttelette bead — small drop of liquid
druppel goutte dribble — small amount of liquid
druppel larme; goutte drop — small mass of liquid

druppelen:

druppelen verb (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)

  1. druppelen (afdruipen; sijpelen; droppen; )
    couler; dégoutter; ruisseler; suinter; dégouliner; goutter; s'égoutter
    • couler verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • dégoutter verb (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • ruisseler verb (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • suinter verb (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • dégouliner verb (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • goutter verb (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
  2. druppelen (druppels laten vallen; druipen; druppen; droppen)
    goutter; suinter; transpirer; dégoutter; dégouliner; ruisseler; s'égoutter
    • goutter verb (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
    • suinter verb (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • transpirer verb (transpire, transpires, transpirons, transpirez, )
    • dégoutter verb (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • dégouliner verb (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • ruisseler verb (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )

Conjugations for druppelen:

o.t.t.
  1. druppel
  2. druppelt
  3. druppelt
  4. druppelen
  5. druppelen
  6. druppelen
o.v.t.
  1. druppelde
  2. druppelde
  3. druppelde
  4. druppelden
  5. druppelden
  6. druppelden
v.t.t.
  1. heb gedruppeld
  2. hebt gedruppeld
  3. heeft gedruppeld
  4. hebben gedruppeld
  5. hebben gedruppeld
  6. hebben gedruppeld
v.v.t.
  1. had gedruppeld
  2. had gedruppeld
  3. had gedruppeld
  4. hadden gedruppeld
  5. hadden gedruppeld
  6. hadden gedruppeld
o.t.t.t.
  1. zal druppelen
  2. zult druppelen
  3. zal druppelen
  4. zullen druppelen
  5. zullen druppelen
  6. zullen druppelen
o.v.t.t.
  1. zou druppelen
  2. zou druppelen
  3. zou druppelen
  4. zouden druppelen
  5. zouden druppelen
  6. zouden druppelen
diversen
  1. druppel!
  2. druppelt!
  3. gedruppeld
  4. druppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for druppelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbRelated TranslationsOther Translations
couler afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; stromen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zakken; zinken
dégouliner afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
dégoutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
goutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen
ruisseler afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afvloeien; golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in straaltjes afdruipen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; sijpelen; vloeien; wegstromen; wegvloeien
s'égoutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen wegdruppelen; wegsijpelen
suinter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
transpirer droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen dampen; doorsijpelen; filteren; laten doorsijpelen; percoleren; rook afgeven; stomen; transpireren; uitwasemen; uitzweten; verdampen; wasemen; zweten

Related Words for "druppelen":


Wiktionary Translations for druppelen:

druppelen
verb
  1. S’écouler goutte à goutte

Cross Translation:
FromToVia
druppelen goutter dribble — to fall in drops or an unsteady stream
druppelen mouiller drizzle — to pour slowly and evenly