Dutch

Detailed Translations for knok from Dutch to French

knokken:

knokken verb (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)

  1. knokken (vechten; bakkeleien; duelleren; kampen; matten)
    se battre; tabasser; battre le fer; castagner; se cogner; se chamailler; se battre en duel; se bagarrer; taper dur; se quereller; aller sur le pré
    • se battre verb
    • tabasser verb (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • castagner verb (castagne, castagnes, castagnons, castagnez, )
    • se cogner verb
    • taper dur verb
  2. knokken (matten; strijden; vechten)
    se battre; lutter; se bagarrer; se cogner
    • se battre verb
    • lutter verb (lutte, luttes, luttons, luttez, )
    • se cogner verb

Conjugations for knokken:

o.t.t.
  1. knok
  2. knokt
  3. knokt
  4. knokken
  5. knokken
  6. knokken
o.v.t.
  1. knokte
  2. knokte
  3. knokte
  4. knokten
  5. knokten
  6. knokten
v.t.t.
  1. heb geknokt
  2. hebt geknokt
  3. heeft geknokt
  4. hebben geknokt
  5. hebben geknokt
  6. hebben geknokt
v.v.t.
  1. had geknokt
  2. had geknokt
  3. had geknokt
  4. hadden geknokt
  5. hadden geknokt
  6. hadden geknokt
o.t.t.t.
  1. zal knokken
  2. zult knokken
  3. zal knokken
  4. zullen knokken
  5. zullen knokken
  6. zullen knokken
o.v.t.t.
  1. zou knokken
  2. zou knokken
  3. zou knokken
  4. zouden knokken
  5. zouden knokken
  6. zouden knokken
en verder
  1. is geknokt
diversen
  1. knok!
  2. knokt!
  3. geknokt
  4. knokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller sur le pré bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
battre le fer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
castagner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
lutter knokken; matten; strijden; vechten de strijd aanbinden; kampen; met iemand worstelen; strijd voeren; strijden; vechten; worstelen
se bagarrer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten
se battre bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten de strijd aanbinden; kampen; strijd voeren; strijden; vechten
se battre en duel bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
se chamailler bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
se cogner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten aanrijden; bonzen; botsen; luiden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
se quereller bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten beledigen; kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; schelden; twisten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden
tabasser bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; beuken; bonken; hameren; in elkaar timmeren; kleunen; knuppelen; rammen; ranselen; slaan; toetakelen
taper dur bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kleunen

Wiktionary Translations for knokken:

knokken
verb
  1. vechten


Wiktionary Translations for knok:

knok
noun
  1. squelette|fr indén|fr tissu dur et calcifié du squelette des animaux vertébrés, consistant en très grande partie en carbonate de calcium, phosphate de calcium et gélatine.