Dutch

Detailed Translations for afhaal from Dutch to French

afhalen:

afhalen verb (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)

  1. afhalen (ophalen; meenemen; afnemen; wegnemen; weghalen)
    emporter; enlever; prendre; recueillir; collecter; ramasser; aller chercher; lever; améliorer
    • emporter verb (emporte, emportes, emportons, emportez, )
    • enlever verb (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • recueillir verb (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • collecter verb (collecte, collectes, collectons, collectez, )
    • ramasser verb (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • lever verb (lève, lèves, levons, levez, )
    • améliorer verb (améliore, améliores, améliorons, améliorez, )
  2. afhalen (villen; stropen; afstropen; uitbenen)
    dépouiller; écorcher
    • dépouiller verb (dépouille, dépouilles, dépouillons, dépouillez, )
    • écorcher verb (écorche, écorches, écorchons, écorchez, )

Conjugations for afhalen:

o.t.t.
  1. haal af
  2. haalt af
  3. haalt af
  4. halen af
  5. halen af
  6. halen af
o.v.t.
  1. haalde af
  2. haalde af
  3. haalde af
  4. haalden af
  5. haalden af
  6. haalden af
v.t.t.
  1. heb afgehaald
  2. hebt afgehaald
  3. heeft afgehaald
  4. hebben afgehaald
  5. hebben afgehaald
  6. hebben afgehaald
v.v.t.
  1. had afgehaald
  2. had afgehaald
  3. had afgehaald
  4. hadden afgehaald
  5. hadden afgehaald
  6. hadden afgehaald
o.t.t.t.
  1. zal afhalen
  2. zult afhalen
  3. zal afhalen
  4. zullen afhalen
  5. zullen afhalen
  6. zullen afhalen
o.v.t.t.
  1. zou afhalen
  2. zou afhalen
  3. zou afhalen
  4. zouden afhalen
  5. zouden afhalen
  6. zouden afhalen
diversen
  1. haal af!
  2. haalt af!
  3. afgehaald
  4. afhalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhalen adj

  1. afhalen
    la collecte

Translation Matrix for afhalen:

NounRelated TranslationsOther Translations
collecte afhalen collecte; inzameling
VerbRelated TranslationsOther Translations
aller chercher afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afhalen en meenemen; halen; ophalen; oppikken; pakken
améliorer afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afmaken; beter worden; beteren; bijschaven; bijwerken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; perfectioneren; progressie maken; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; vooruitbrengen; vooruitgang boeken
collecter afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen bijeen dragen
dépouiller afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; iets uitschudden; inbreken; leegplunderen; plunderen; roven; uitkleden; uitplunderen; van kleding ontdoen
emporter afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afvoeren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; meedragen; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
enlever afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aanwrijven; achteroverdrukken; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
lever afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aanwassen; bliksemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weerlichten; zwellen
prendre afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
ramasser afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen en meenemen; bij elkaar vegen; bijeenrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; in ontvangst nemen; inzamelen; ontvangen; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; vergaren; verzamelen
recueillir afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen bijeenzamelen; oogsten; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; plukken; sparen; vergaren; verzamelen
écorcher afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen aan flarden scheuren; afleggen; afschaven; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwijken; het onderspit delven; misleiden; ontvellen; oplichten; stropen; tenondergaan; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren; zwendelen

Wiktionary Translations for afhalen:

afhalen
verb
  1. goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
afhalen
verb
  1. mener d’un lieu à un autre.
  2. mettre ensemble.
  3. détacher une chose du fil du cordon où elle passer.
  4. Mener hors du lieu où l’on est vers un autre lieu.
  5. lever préalablement une certaine portion sur le total.
  6. assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.
  7. Traductions à vérifier et à trier

Cross Translation:
FromToVia
afhalen dénuder abisolieren — die Isolierung von einem elektrischen Leiter entfernen
afhalen retirer withdraw — extract (money from an account)