Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. belopen:


Dutch

Detailed Translations for belopen from Dutch to French

belopen:

belopen verb (beloop, beloopt, beliep, beliepen, beloopt)

  1. belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
    entrer dans; marcher sur; suivre; passer par
    • suivre verb (suis, suit, suivons, suivez, )
    • passer par verb

Conjugations for belopen:

o.t.t.
  1. beloop
  2. beloopt
  3. beloopt
  4. belopen
  5. belopen
  6. belopen
o.v.t.
  1. beliep
  2. beliep
  3. beliep
  4. beliepen
  5. beliepen
  6. beliepen
v.t.t.
  1. heb beloopt
  2. hebt beloopt
  3. heeft beloopt
  4. hebben beloopt
  5. hebben beloopt
  6. hebben beloopt
v.v.t.
  1. had beloopt
  2. had beloopt
  3. had beloopt
  4. hadden beloopt
  5. hadden beloopt
  6. hadden beloopt
o.t.t.t.
  1. zal belopen
  2. zult belopen
  3. zal belopen
  4. zullen belopen
  5. zullen belopen
  6. zullen belopen
o.v.t.t.
  1. zou belopen
  2. zou belopen
  3. zou belopen
  4. zouden belopen
  5. zouden belopen
  6. zouden belopen
diversen
  1. beloop!
  2. beloopt!
  3. beloopt
  4. belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for belopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
entrer dans belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenrijden; binnenstappen; binnentreden; binnenvallen; binnenvaren; importeren; indringen; infiltreren; ingaan; inrijden; instappen; invallen; invaren; invoeren
marcher sur belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen overheen gaan
passer par belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen doorkomen; erdoor rijden
suivre belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen achternagaan; achternalopen; bijbenen; bijblijven; bijhouden; gehoorzamen; komen na; luisteren; naleven; nalopen; navolgen; opvolgen; traceren; volgen