Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. farceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for farceren from Dutch to French

farceren:

farceren verb

  1. farceren (vullen; opvullen)
    remplir; farcir; bourrer; charger; gonfler
    • remplir verb (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • farcir verb (farcis, farcit, farcissons, farcissez, )
    • bourrer verb (bourre, bourres, bourrons, bourrez, )
    • charger verb (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • gonfler verb (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )

Translation Matrix for farceren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bourrer farceren; opvullen; vullen ineen duwen; proppen; voleten; volmaken; volplempen; volpompen; volproppen; volschenken; volschransen; volstoppen; volstorten; volvreten; vullen
charger farceren; opvullen; vullen aandikken; aanklagen; aantijgen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; zwaarder maken
farcir farceren; opvullen; vullen
gonfler farceren; opvullen; vullen dik worden; doen zwellen; expanderen; laten exploderen; opblazen; opdrijven; openen; opschroeven; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
remplir farceren; opvullen; vullen aanvullen; bedekken; bekleden; beslaan; bijvullen; completeren; invullen; opvullen; overtrekken; ruimte innemen; toevoegen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volpompen; volschenken; volstorten; voltallig maken; vullen

Wiktionary Translations for farceren:


Cross Translation:
FromToVia
farceren farcir farcierenGastronomie: mit einer zuvor hergestellten Farce füllen