Dutch

Detailed Translations for flippen from Dutch to French

flippen:

flippen verb (flip, flipt, flipte, flipten, geflipt)

  1. flippen (begeven)
    échouer; se rompre; se délabrer; tomber en ruine; flipper; s'écrouler
    • échouer verb (échoue, échoues, échouons, échouez, )
    • se rompre verb
    • flipper verb (flippe, flippes, flippons, flippez, )

Conjugations for flippen:

o.t.t.
  1. flip
  2. flipt
  3. flipt
  4. flippen
  5. flippen
  6. flippen
o.v.t.
  1. flipte
  2. flipte
  3. flipte
  4. flipten
  5. flipten
  6. flipten
v.t.t.
  1. ben geflipt
  2. bent geflipt
  3. is geflipt
  4. zijn geflipt
  5. zijn geflipt
  6. zijn geflipt
v.v.t.
  1. was geflipt
  2. was geflipt
  3. was geflipt
  4. waren geflipt
  5. waren geflipt
  6. waren geflipt
o.t.t.t.
  1. zal flippen
  2. zult flippen
  3. zal flippen
  4. zullen flippen
  5. zullen flippen
  6. zullen flippen
o.v.t.t.
  1. zou flippen
  2. zou flippen
  3. zou flippen
  4. zouden flippen
  5. zouden flippen
  6. zouden flippen
diversen
  1. flip!
  2. flipt!
  3. geflipt
  4. flippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for flippen:

NounRelated TranslationsOther Translations
flipper flipperautomaat; flipperkast; fruitautomaat; gokautomaat; speelautomaat
VerbRelated TranslationsOther Translations
flipper begeven; flippen
s'écrouler begeven; flippen afbreken; afleggen; bezwijken; breken; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen; zakken
se délabrer begeven; flippen afbreken; bouwvallig worden; breken; in elkaar storten; neerhalen; omverhalen; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar halen; vervallen
se rompre begeven; flippen afbreken; afknappen; breken; er vanaf breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen
tomber en ruine begeven; flippen afbreken; breken; desintegreren; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omverhalen; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen
échouer begeven; flippen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; landen; misgaan; mislopen; mislukken; neerkomen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; stranden; ten val komen; terechtkomen; vallen; verkeerd lopen