Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. gespen:


Dutch

Detailed Translations for gespend from Dutch to French

gespend form of gespen:

gespen verb (gesp, gespt, gespte, gespten, gegespt)

  1. gespen
    boucler
    • boucler verb (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )

Conjugations for gespen:

o.t.t.
  1. gesp
  2. gespt
  3. gespt
  4. gespen
  5. gespen
  6. gespen
o.v.t.
  1. gespte
  2. gespte
  3. gespte
  4. gespten
  5. gespten
  6. gespten
v.t.t.
  1. heb gegespt
  2. hebt gegespt
  3. heeft gegespt
  4. hebben gegespt
  5. hebben gegespt
  6. hebben gegespt
v.v.t.
  1. had gegespt
  2. had gegespt
  3. had gegespt
  4. hadden gegespt
  5. hadden gegespt
  6. hadden gegespt
o.t.t.t.
  1. zal gespen
  2. zult gespen
  3. zal gespen
  4. zullen gespen
  5. zullen gespen
  6. zullen gespen
o.v.t.t.
  1. zou gespen
  2. zou gespen
  3. zou gespen
  4. zouden gespen
  5. zouden gespen
  6. zouden gespen
en verder
  1. is gegespt
  2. zijn gegespt
diversen
  1. gesp!
  2. gespt!
  3. gegespt
  4. gespend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gespen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
boucler gespen aangespen; aantrekken; afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtbinden; dichtdoen; dichtgespen; dichtmaken; dichtsnoeren; dichttrekken; grendelen; in de krul zetten; kroezen; krullen; locken; omgespen; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toebinden; toedoen; toegespen; toemaken; toetrekken; vastgespen; vergrendelen

Related Words for "gespen":