Dutch

Detailed Translations for matste from Dutch to French

matste form of mat:

mat [de ~ (m)] noun

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
  2. de mat (grasmat; gras)
    la pelouse; le gazon; l'herbe; le tapis; le paillasson
  3. de mat (vloermat)
    le paillasson; le tapis; la descente de lit

Translation Matrix for mat:

NounRelated TranslationsOther Translations
abruti domkop; dommerik; domoor; druiloor; flierefluiter; idioot; kalfskop; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; minkukel; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; slampamper; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken
descente de lit mat; vloermat beddekleedje
dessous de plat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
dessous de table mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
faible zwakkeling
gazon gras; grasmat; mat gazon; grasperk; grasveld; graszode; plag; zode
herbe gras; grasmat; mat ganja; hennep; marihuana; stuff; weed; wied; wiet
misérable deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
mort dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
paillasson gras; grasmat; mat; vloermat beddekleedje; deurkleedje; deurmat; kokosmat; pispaal; stromat; uitslover; voetveeg
pelouse gras; grasmat; mat bloemperk; gazon; grasperk; grasveld; perk
tapis gras; grasmat; mat; vloermat karpet; kleed; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed
vague breker; duister; duisterheid; golf; golfbeweging; golflijn; golving; onduidelijkheid; ondulatie; roller; undulatie
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- dof
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abruti daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; soezerig; suf; verdoofd
apathique futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap apathisch; energieloos; futloos; hangerig; inactief; lamlendig; landerig; lethargisch; lusteloos; slap
blême dof; flets; mat; niet helder blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauw; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mistroostig; morsig; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; somber; spierwit; triest; troosteloos; vaal; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; wit
bébête mat; niet uitbundig uilachtig
faible futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap arm; bleekjes; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
hébété daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft absent; afwezig; doezelig; duf; gedachteloos; met de mond vol tanden; met open mond; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
inanimé futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bewegingloos; dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; slap; zonder roer
indolemment futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap lijzig; log; loom; vadsig
indolent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
languissant futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
lent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap langzaam; sloom; traag
lentement futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bezadigd; gezapig; sloom
mat beslagen; dof; flets; gematteerd; glansloos; mat; niet helder flauw; grauwkleurig; grijs; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; smakeloos; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zonder smaak; zwijgend
misérable futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
mort futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
mou futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
opaque gematteerd; mat lichtdicht; niet doorzichtig; ondoorzichtelijk; ondoorzichtig; onoverzichtelijk
poudré gematteerd; mat
sans envie futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
sans force futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; krachteloos; krukkig; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
sans inspiration mat; niet uitbundig
sans souffle mat; niet uitbundig
sans âme futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbezield; slap
sans éclat beslagen; dof; gematteerd; glansloos; mat
terne beslagen; daas; dof; flets; futloos; geesteloos; gematteerd; glansloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; niet uitbundig; slap; soezerig; suf; versuft afstompend; bleek; boosaardig; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mistroostig; morsig; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
vague dof; flets; mat; niet helder bleek; flauw; flets; gedempt; halfluid; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig
voilé mat; niet uitbundig bedekt; flauw; gesluierd; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verkapt; verscholen; versluierd; wazig
éteint mat; niet uitbundig
étourdi daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; doezelig; draaierig; duizelig; gedachteloos; lichthoofdig; lichtzinnig; loszinnig; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd

Related Words for "mat":


Synonyms for "mat":


Antonyms for "mat":


Related Definitions for "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Wiktionary Translations for mat:

mat
adjective
  1. qui est dans un état de langueur
  2. Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

Cross Translation:
FromToVia
mat échec et mat checkmate — said when making the conclusive move in chess
mat terne; mat dull — not shiny
mat paillasson; carpette; natte; tapis mat — foot wiping device or floor covering
mat mate; mat matte — not reflective of light

matsen:

matsen verb (mats, matst, matste, matsten, gematst)

  1. matsen (een voordeeltje gunnen)

Conjugations for matsen:

o.t.t.
  1. mats
  2. matst
  3. matst
  4. matsen
  5. matsen
  6. matsen
o.v.t.
  1. matste
  2. matste
  3. matste
  4. matsten
  5. matsten
  6. matsten
v.t.t.
  1. heb gematst
  2. hebt gematst
  3. heeft gematst
  4. hebben gematst
  5. hebben gematst
  6. hebben gematst
v.v.t.
  1. had gematst
  2. had gematst
  3. had gematst
  4. hadden gematst
  5. hadden gematst
  6. hadden gematst
o.t.t.t.
  1. zal matsen
  2. zult matsen
  3. zal matsen
  4. zullen matsen
  5. zullen matsen
  6. zullen matsen
o.v.t.t.
  1. zou matsen
  2. zou matsen
  3. zou matsen
  4. zouden matsen
  5. zouden matsen
  6. zouden matsen
en verder
  1. ben gematst
  2. bent gematst
  3. is gematst
  4. zijn gematst
  5. zijn gematst
  6. zijn gematst
diversen
  1. mats!
  2. matst!
  3. gematst
  4. matsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for matsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire un prix d'ami à quelqu'un een voordeeltje gunnen; matsen fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
- bevoordelen; voortrekken

Synonyms for "matsen":


Related Definitions for "matsen":

  1. iemand meer geven dan de anderen1
    • ik heb dat arme joch een beetje gematst1

External Machine Translations: