Dutch

Detailed Translations for opwerpen from Dutch to French

opwerpen:

opwerpen verb (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)

  1. opwerpen (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; )
    alléguer; mettre sur la table; soulever; proposer; entamer; citer; aborder; présenter; invoquer; mettre en avant; mettre sur le tapis
    • alléguer verb (allègue, allègues, alléguons, alléguez, )
    • soulever verb (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • citer verb (cite, cites, citons, citez, )
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • présenter verb (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • invoquer verb (invoque, invoques, invoquons, invoquez, )
  2. opwerpen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    ouvrir; entamer; aborder; avancer; lancer; démarrer; inaugurer; entamer la conversation; proposer; mettre sur la table; mettre en marche; mettre sur le tapis
    • ouvrir verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
    • démarrer verb (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • inaugurer verb (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
  3. opwerpen (omhooggooien; opgooien)
    lancer; lancer en l'air; jeter en l'air
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
  4. opwerpen (omhoogwerpen)
    lancer
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )

Conjugations for opwerpen:

o.t.t.
  1. werp op
  2. werpt op
  3. werpt op
  4. werpen op
  5. werpen op
  6. werpen op
o.v.t.
  1. werpte op
  2. werpte op
  3. werpte op
  4. werpten op
  5. werpten op
  6. werpten op
v.t.t.
  1. heb opgeworpen
  2. hebt opgeworpen
  3. heeft opgeworpen
  4. hebben opgeworpen
  5. hebben opgeworpen
  6. hebben opgeworpen
v.v.t.
  1. had opgeworpen
  2. had opgeworpen
  3. had opgeworpen
  4. hadden opgeworpen
  5. hadden opgeworpen
  6. hadden opgeworpen
o.t.t.t.
  1. zal opwerpen
  2. zult opwerpen
  3. zal opwerpen
  4. zullen opwerpen
  5. zullen opwerpen
  6. zullen opwerpen
o.v.t.t.
  1. zou opwerpen
  2. zou opwerpen
  3. zou opwerpen
  4. zouden opwerpen
  5. zouden opwerpen
  6. zouden opwerpen
en verder
  1. is opgeworpen
  2. zijn opgeworpen
diversen
  1. werp op!
  2. werpt op!
  3. opgeworpen
  4. opwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opwerpen [znw.] noun

  1. opwerpen (omhoog werpen)
    le lancer; le jeter en l'air

Translation Matrix for opwerpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
jeter en l'air omhoog werpen; opwerpen
lancer omhoog werpen; opwerpen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanleggen; aanmeren; aanroepen; aflopen; afmeren; een voorstel doen; enteren; meren; naar voren brengen; naderen; opmerken; praaien; raken; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
alléguer aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
avancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aandragen; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; gaan; geld opleveren; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
citer aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen aanhalen; benoemen; citeren; dagen; dagvaarden; een naam geven; erbij zeggen; noemen; vermelden; vernoemen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
démarrer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; accelereren; beginnen; een begin nemen; gaan rijden; gas geven; inluiden; intreden; inzetten; losgooien; loswerpen; ondernemen; op gang komen; opstarten; optrekken van auto; spurten; starten; van start gaan
entamer aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvangen; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; opperen; poneren; snijden; starten; stellen; suggereren; ter sprake brengen; van start gaan
entamer la conversation aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
inaugurer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen beginnen; inaugureren; inhuldigen; inleiden; inluiden; inwijden; openen; plechtig bevestigen; starten
invoquer aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen aanroepen; beroepen; erbij halen; erbij roepen; laten komen; ontbieden; oproepen; tevoorschijn roepen; toeroepen
jeter en l'air omhooggooien; opgooien; opwerpen naar boven gooien
lancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; omhooggooien; omhoogwerpen; openen; opgooien; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbreken; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; ophoesten; oplaten; opperen; poneren; regelen; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
lancer en l'air omhooggooien; opgooien; opwerpen
mettre en avant aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten
mettre en marche aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbreken; aandoen; aandraaien; aandrijven; aangaan; aanmaken; aanslingeren; aansporen; aanvangen; aanzetten; aanzwengelen; beginnen; een begin nemen; handelen; in werking stellen; inluiden; inschakelen; leven; manipuleren; ondernemen; opereren; opkrikken; opstarten; optreden; opwekken; prikkelen; procederen; starten; stimuleren; te werk gaan; van start gaan; werken
mettre sur la table aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
mettre sur le tapis aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
ouvrir aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbreken; aanvangen; beginnen; detacheren; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; inleiden; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openprikken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; scheiden; starten; toegankelijk maken; uiteenvouwen; van start gaan; vrijgeven; zich een weg banen
proposer aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbevelen; aanbieden; aanraden; aanvoeren; een voorstel doen; geld opleveren; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; opperen; poneren; postuleren; presenteren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
présenter aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aanmelden; aanraden; aanreiken; afgeven; bedienen; bieden; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; tentoonstellen; ter overweging geven; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
soulever aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; poneren; stellen; suggereren; tillen; vooruitkomen; vorderen