Dutch

Detailed Translations for regel from Dutch to French

regel:

regel [de ~ (m)] noun

  1. de regel (schriftlijn)
    la ligne
  2. de regel (voorschrift; wet; regeling; reglement; orde)
    la regle; la prescription; la consigne
  3. de regel (filter)
    la règle; filtre
  4. de regel
    la règle

Translation Matrix for regel:

NounRelated TranslationsOther Translations
consigne orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet aanwijzing; bagagedepot; bevelschrift; consigne; dwangbevel; garderobe; hangkast; instructie; kamerarrest; lastbrief; lastgeving; mandaat; opdracht; order; statiegeld; taak; vestiaire; voorschrift; wachtwoord
filtre filter; regel filter; snelle weergave
ligne regel; schriftlijn gelid; gezichtsrimpel; hengelsnoer; lijn; linie; record; rij; rimpel; streep; vislijn; vissnoer; vooreind; vooreinde; voorste gedeelte
prescription orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet bepalen; beschikken; farmaceutisch recept; oplegging; receptuur; richtlijn; richtsnoer; verordenen; voorschrift; voorschrijven
regle orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet
règle filter; regel duimstok; gelid; handvest; lijn; liniaal; linie; maatstaf; maatstok; norm; rij; standaard; statuut; streep
- voorschrift
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
ligne regel

Related Words for "regel":

  • regelen, regels, regeltje, regeltjes

Synonyms for "regel":


Related Definitions for "regel":

  1. lijn van woorden1
    • de eerste vijf regels zijn dikgedrukt1
  2. bepaling wat wel of niet mag1
    • de regel is dat je om tien uur thuis bent1

Wiktionary Translations for regel:

regel
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. instrument de bois, de métal ou de quelque autre matière, qui sert à guider la main quand on vouloir tracer des lignes droites.

Cross Translation:
FromToVia
regel ligne line — single horizontal row of text on a screen, printed paper, etc.
regel précepte precept — rule or principle governing personal conduct
regel règle rule — regulation
regel règle LinealLeiste (meist aus Holz oder Kunststoff bestehend), an der Längenmarkierungen markiert sind, um gerade Linien (mit bestimmten Längen) zu ziehen
regel règle Regel — Verhaltensvorschrift
regel paragraphe; partie StelleAbschnitt in einem Text, Musikwerk

regelen:

regelen verb (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen (iets op touw zetten; arrangeren)
    arranger; organiser; lancer; ériger; commencer; créer; aménager; construire; édifier; fonder; dresser
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • organiser verb (organise, organises, organisons, organisez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
    • ériger verb (érige, ériges, érigeons, érigez, )
    • commencer verb (commence, commences, commençons, commencez, )
    • créer verb (crée, crées, créons, créez, )
    • aménager verb (aménage, aménages, aménageons, aménagez, )
    • construire verb (construis, construit, construisons, construisez, )
    • édifier verb (édifie, édifies, édifions, édifiez, )
    • fonder verb (fonde, fondes, fondons, fondez, )
    • dresser verb (dresse, dresses, dressons, dressez, )
  2. regelen (schikken)
    arranger
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  3. regelen (arrangeren; afspreken; bedisselen)
    arranger; convenir; organiser
    • arranger verb (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • convenir verb (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • organiser verb (organise, organises, organisons, organisez, )
  4. regelen (afstemmen; bijstellen; afstellen)
    régler; ajuster; raccommoder; adapter
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • ajuster verb (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )
    • raccommoder verb (raccommode, raccommodes, raccommodons, raccommodez, )
    • adapter verb (adapte, adaptes, adaptons, adaptez, )
  5. regelen (in orde maken; klaren; afdoen)
    régler; terminer; achever; finir
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • terminer verb (termine, termines, terminons, terminez, )
    • achever verb (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir verb (finis, finit, finissons, finissez, )

Conjugations for regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] noun

  1. het regelen (organiseren)
    l'organisation
  2. het regelen (inregelen; afstemmen; instellen; afstellen)
    le réglage

Translation Matrix for regelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ajuster bevestiging; vastmaken
lancer omhoog werpen; opwerpen
organisation organiseren; regelen bureau; bureaumeubel; factie; groepering; instantie; instelling; lichaam; management; organisatie; regelingscommissie
organiser aanrichten
réglage afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen aanpassing; afregelen; afstelling; afstemmen; afstemming; bijstelling; gelijkzetten; ijken; inregeling; instellen; instelling; optimalisatie; verstelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
achever afdoen; in orde maken; klaren; regelen aankomen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
adapter afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bewerken; bijstellen; erin passen; fiksen; goedmaken; herschrijven; herstellen; inpassen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
ajuster afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; erin passen; fijn bewerken; fiksen; gelijkschakelen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inpassen; maken; op maat snijden; rechtzetten; repareren; toesnijden; verstellen
aménager arrangeren; iets op touw zetten; regelen huis inrichten; inrichten; meubileren
arranger afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen; schikken arrangeren; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
commencer arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; inluiden; intreden; inzetten; ondernemen; op gang komen; starten; van start gaan
construire arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; bijbouwen; bouwen; construeren; expanderen; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; installeren; maken; monteren en aansluiten; opbouwen; openen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
convenir afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen aanstaan; afspreken; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gebruikelijk zijn; gelegen komen; geschikt zijn; horen; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; prettig vinden; schikken; stroken; stroken met; toebehoren; uitkomen
créer arrangeren; iets op touw zetten; regelen fabriceren; formeren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; tot stand brengen; trekken; vervaardigen; voor elkaar krijgen; voortbrengen
dresser arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbrengen; aanleggen; bouwen; construeren; funderen; gaan staan; gronden; grondvesten; hoger worden; installeren; instellen; invoeren; monteren en aansluiten; omhoogbrengen; omhoogkomen; oprichten; opstaan; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; plaatsen; rechtop zetten; stichten; temmen; verheffen
finir afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; fiksen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; vreten
fonder arrangeren; iets op touw zetten; regelen aarden; baseren; bouwen; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; koloniseren; opbouwen; oprichten; settelen; stichten; vestigen
lancer arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
organiser afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen coördineren; huis inrichten; plannen
raccommoder afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; bijstellen; fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; verstellen
régler afdoen; afstellen; afstemmen; bijstellen; in orde maken; klaren; regelen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; inlossen; instellen; maken; nabetalen; rechtzetten; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
terminer afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; ophouden; stoppen; ten einde dragen; teneindelopen; uitdragen; uitdrinken; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; voldragen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
édifier arrangeren; iets op touw zetten; regelen bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; stichten
ériger arrangeren; iets op touw zetten; regelen bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; instellen; invoeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; stichten

Related Words for "regelen":


Related Definitions for "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Wiktionary Translations for regelen:

regelen
Cross Translation:
FromToVia
regelen arranger; organiser arrange — to set up, organise
regelen traiter; faire face deal — handle, manage
regelen préfixer prefix — set or appoint beforehand
regelen régler regulate — adjust

Related Translations for regel