Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. schandaliseren:


Dutch

Detailed Translations for schandaliseren from Dutch to French

schandaliseren:

schandaliseren verb (schandaliseer, schandaliseert, schandaliseerde, schandaliseerden, geschandaliseerd)

  1. schandaliseren (blameren)
    discréditer; compromettre; déshonorer
    • discréditer verb (discrédite, discrédites, discréditons, discréditez, )
    • compromettre verb (compromets, compromet, compromettons, compromettez, )
    • déshonorer verb (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )

Conjugations for schandaliseren:

o.t.t.
  1. schandaliseer
  2. schandaliseert
  3. schandaliseert
  4. schandaliseren
  5. schandaliseren
  6. schandaliseren
o.v.t.
  1. schandaliseerde
  2. schandaliseerde
  3. schandaliseerde
  4. schandaliseerden
  5. schandaliseerden
  6. schandaliseerden
v.t.t.
  1. heb geschandaliseerd
  2. hebt geschandaliseerd
  3. heeft geschandaliseerd
  4. hebben geschandaliseerd
  5. hebben geschandaliseerd
  6. hebben geschandaliseerd
v.v.t.
  1. had geschandaliseerd
  2. had geschandaliseerd
  3. had geschandaliseerd
  4. hadden geschandaliseerd
  5. hadden geschandaliseerd
  6. hadden geschandaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal schandaliseren
  2. zult schandaliseren
  3. zal schandaliseren
  4. zullen schandaliseren
  5. zullen schandaliseren
  6. zullen schandaliseren
o.v.t.t.
  1. zou schandaliseren
  2. zou schandaliseren
  3. zou schandaliseren
  4. zouden schandaliseren
  5. zouden schandaliseren
  6. zouden schandaliseren
en verder
  1. ben geschandaliseerd
  2. bent geschandaliseerd
  3. is geschandaliseerd
  4. zijn geschandaliseerd
  5. zijn geschandaliseerd
  6. zijn geschandaliseerd
diversen
  1. schandaliseer!
  2. schandaliseert!
  3. geschandaliseerd
  4. schandaliserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schandaliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
compromettre blameren; schandaliseren aanwrijven; beschuldigen; blameren; compromitteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
discréditer blameren; schandaliseren aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
déshonorer blameren; schandaliseren aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onteren; ontwijden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden