Dutch

Detailed Translations for starten from Dutch to French

starten:

starten verb (start, startte, startten, gestart)

  1. starten (aanvangen; beginnen; van start gaan)
    commencer; commencer à; démarrer; lancer; mettre en marche; prendre; faire; débuter; entamer; envoyer; partir; entrer en vigueur; donner le signal du départ pour; engager; entreprendre; ouvrir; se mettre en mouvement; amorcer; toucher; activer; s'activer
    • commencer verb (commence, commences, commençons, commencez, )
    • démarrer verb (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
    • prendre verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • faire verb (fais, fait, faisons, faites, )
    • débuter verb (débute, débutes, débutons, débutez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • envoyer verb (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • partir verb (pars, part, partons, partez, )
    • engager verb (engage, engages, engageons, engagez, )
    • entreprendre verb (entreprends, entreprend, entreprenons, entreprenez, )
    • ouvrir verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • amorcer verb (amorce, amorces, amorçons, amorcez, )
    • toucher verb (touche, touches, touchons, touchez, )
    • activer verb (active, actives, activons, activez, )
    • s'activer verb
  2. starten (inluiden; beginnen)
    démarrer; commencer; annoncrer; inaugurer; lancer; mettre en marche
    • démarrer verb (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • commencer verb (commence, commences, commençons, commencez, )
    • annoncrer verb
    • inaugurer verb (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
  3. starten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    ouvrir; entamer; aborder; avancer; lancer; démarrer; inaugurer; entamer la conversation; proposer; mettre sur la table; mettre en marche; mettre sur le tapis
    • ouvrir verb (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
    • démarrer verb (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • inaugurer verb (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
  4. starten (inschakelen; aanzetten; aandoen; aanmaken)
    allumer; mettre en marche; brancher sur; établir le contact; faire marcher; faire fonctionner; mettre en circuit

Conjugations for starten:

o.t.t.
  1. start
  2. start
  3. start
  4. starten
  5. starten
  6. starten
o.v.t.
  1. startte
  2. startte
  3. startte
  4. startten
  5. startten
  6. startten
v.t.t.
  1. heb gestart
  2. hebt gestart
  3. heeft gestart
  4. hebben gestart
  5. hebben gestart
  6. hebben gestart
v.v.t.
  1. had gestart
  2. had gestart
  3. had gestart
  4. hadden gestart
  5. hadden gestart
  6. hadden gestart
o.t.t.t.
  1. zal starten
  2. zult starten
  3. zal starten
  4. zullen starten
  5. zullen starten
  6. zullen starten
o.v.t.t.
  1. zou starten
  2. zou starten
  3. zou starten
  4. zouden starten
  5. zouden starten
  6. zouden starten
en verder
  1. ben gestart
  2. bent gestart
  3. is gestart
  4. zijn gestart
  5. zijn gestart
  6. zijn gestart
diversen
  1. start!
  2. startt!
  3. gestart
  4. startend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for starten:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
lancer omhoog werpen; opwerpen
toucher aanraking; aanslag; contact; gevoelszin; impact; prikkeling; sensatie; tastzin; zintuiglijke gewaarwording
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; meren; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
activer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; accelereren; activeren; animeren; bemoedigen; bespoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; initiëren; instigeren; introduceren; kennis laten maken; motiveren; op gang brengen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen; verhaasten; versnellen; voorstellen
allumer aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aanmaken; aansteken; aanstoken; aanstrijken; aanwakkeren; aanzetten; doen branden; doen ontvlammen; in de fik steken; licht aansteken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; stimuleren; vuur maken; vuur vatten; vuurmaken
amorcer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; seeden; voorstellen
annoncrer beginnen; inluiden; starten
avancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aandragen; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; gaan; geld opleveren; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
brancher sur aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aansluiten; bijvoegen
commencer aanvangen; beginnen; inluiden; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; arrangeren; beginnen; een begin nemen; iets op touw zetten; intreden; inzetten; ondernemen; op gang komen; regelen
commencer à aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; voorstellen
donner le signal du départ pour aanvangen; beginnen; starten; van start gaan introduceren; kennis laten maken; voorstellen
débuter aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; beginnen; debuteren; een begin nemen; ondernemen
démarrer aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; accelereren; beginnen; een begin nemen; gaan rijden; gas geven; intreden; inzetten; losgooien; loswerpen; ondernemen; op gang komen; opstarten; optrekken van auto; spurten
engager aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanwenden; aanwerven; accepteren; aftrappen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; toepassen; uitnodigen; werven
entamer aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvoeren; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; entameren; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; snijden; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen
entamer la conversation aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
entreprendre aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; aangaan; beginnen; een begin nemen; in handen nemen; ondernemen; stevig aanpakken; streng behandelen
entrer en vigueur aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een begin nemen; in werking treden; ingaan
envoyer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan geld overmaken; insturen; introduceren; inzenden; kennis laten maken; opsturen; overboeken; overschrijven; overzenden; posten; rondsturen; sturen; toesturen; toezenden; versturen; verwijzen naar; verzenden; voorstellen; wegsturen; wegzenden; zenden
faire aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aandoen; aanrichten; aanstichten; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beoefenen; berokkenen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; handelen; in het leven roepen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; plegen; praktiseren; scheppen; sport uitoefenen; tot stand brengen; uitoefenen; uitrichten; uitvoeren; veroorzaken; verrichten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
faire fonctionner aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; inschakelen
faire marcher aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten beetnemen; handelen; in het ootje nemen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; voortbewegen; werken
inaugurer aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen inaugureren; inhuldigen; inleiden; inwijden; openen; plechtig bevestigen
lancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan aanbreken; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; iets op touw zetten; ingooien; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; stellen; suggereren; te berde brengen; uitbrengen; uitgeven; voor de dag komen met; voorstellen
mettre en circuit aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; inschakelen
mettre en marche aandoen; aankaarten; aanknopen; aanmaken; aansnijden; aanvangen; aanzetten; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; inschakelen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan aanbreken; aandoen; aandraaien; aandrijven; aangaan; aanslingeren; aansporen; aanzwengelen; beginnen; een begin nemen; handelen; in werking stellen; inschakelen; leven; manipuleren; ondernemen; opereren; opkrikken; opstarten; optreden; opwekken; prikkelen; procederen; stimuleren; te werk gaan; werken
mettre sur la table aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
mettre sur le tapis aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
ouvrir aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan aanbreken; beginnen; detacheren; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; inleiden; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendoen; opendraaien; opendrukken; openen; opengaan; openleggen; openmaken; openprikken; openslaan; opensteken; openstellen; opentrekken; scheiden; toegankelijk maken; uiteenvouwen; vrijgeven; zich een weg banen
partir aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; smeren; sneuvelen; sterven; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; vallen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
prendre aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
proposer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; presenteren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
s'activer aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; een begin nemen
se mettre en mouvement aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbreken; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; op gang komen
toucher aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; bekomen; beroeren; betasten; betreffen; bevoelen; beïnvloeden; even aanraken; geld in ontvangst nemen; grenzen; grenzen aan; iets verduren; incasseren; innen; ondernemen; ontmoeten; ontroeren; opvangen; raken; slaan op; tegenkomen; toucheren; treffen; verdienen; verkrijgen; verwerven; voelen; zich hervinden
établir le contact aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
- beginnen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
activer inschakelen

Related Words for "starten":


Synonyms for "starten":


Antonyms for "starten":


Related Definitions for "starten":

  1. het gaan doen1
    • we starten een actie1
  2. bij het beginpunt vertrekken1
    • de hardlopers starten om negen uur1

Wiktionary Translations for starten:

starten
verb
  1. garnir d’une amorce.
  2. Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général).
  3. (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Cross Translation:
FromToVia
starten commencer set out — to start an activity
starten départ start — beginning of an activity
starten commencer; entamer start — to begin
starten démarrer; mettre en route start — to initiate operation of a vehicle or machine
starten commencer start — of an activity, to begin

start:

start [de ~ (m)] noun

  1. de start (aanvang; begin; opening; inzet)
    le début; le commencement; l'ouverture; le départ; le démarrage; l'amorce; l'origine; le décollage
  2. de start (openingsplechtigheid)
  3. de start
    le lancement

Translation Matrix for start:

NounRelated TranslationsOther Translations
amorce aanvang; begin; inzet; opening; start aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; slaghoedje
commencement aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanheffen; aanloopstadium; aanlooptijd; aanvangen; aanvangstijd; bakermat; beginnen; begintijd; hoofd; inzetten; oorsprong; starttijd; titel; vertrektijd
cérémonie d'inauguration openingsplechtigheid; start
cérémonie d'ouverture openingsplechtigheid; start
début aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanheffen; aanvangen; aanvangstijd; beginne; beginnen; begintijd; debuut; eerste optreden; hoofd; inzetten; starttijd; titel; vertrektijd
décollage aanvang; begin; inzet; opening; start afreis; afvaart; afvaren; opstijging; uitvaren; vertrek
démarrage aanvang; begin; inzet; opening; start accelereren; afreis; afvaart; afvaren; opstarten; optrekken; uitvaren; versnellen; vertrek
départ aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begintijd; heengaan; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
lancement start lanceren; lancering; loonzakje; vrijgeven
origine aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; afkomst; afstammen; afstamming; bakermat; begintijd; herkomst; komaf; oorsprong; origine; spruiten; starttijd; vertrektijd
ouverture aanvang; begin; inzet; opening; start brandpuntsverhouding; bres; f-getal; gat; lek; lekken; ontsluiten; ontsluiting; opendoen; openduwen; opening; openlegging; openmaken; openstelling; openstoten; ouverture

Related Words for "start":


Wiktionary Translations for start:

start
noun
  1. een begin ergens van
start
noun
  1. Début