Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. vooronderstellen:


Dutch

Detailed Translations for vooronderstellen from Dutch to French

vooronderstellen:

vooronderstellen verb (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)

  1. vooronderstellen (postuleren)
    postuler; présumer; proposer; présupposer
    • postuler verb (postule, postules, postulons, postulez, )
    • présumer verb (présume, présumes, présumons, présumez, )
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • présupposer verb (présuppose, présupposes, présupposons, présupposez, )

Conjugations for vooronderstellen:

o.t.t.
  1. vooronderstel
  2. vooronderstelt
  3. vooronderstelt
  4. vooronderstellen
  5. vooronderstellen
  6. vooronderstellen
o.v.t.
  1. vooronderstelde
  2. vooronderstelde
  3. vooronderstelde
  4. vooronderstelden
  5. vooronderstelden
  6. vooronderstelden
v.t.t.
  1. heb voorondersteld
  2. hebt voorondersteld
  3. heeft voorondersteld
  4. hebben voorondersteld
  5. hebben voorondersteld
  6. hebben voorondersteld
v.v.t.
  1. had voorondersteld
  2. had voorondersteld
  3. had voorondersteld
  4. hadden voorondersteld
  5. hadden voorondersteld
  6. hadden voorondersteld
o.t.t.t.
  1. zal vooronderstellen
  2. zult vooronderstellen
  3. zal vooronderstellen
  4. zullen vooronderstellen
  5. zullen vooronderstellen
  6. zullen vooronderstellen
o.v.t.t.
  1. zou vooronderstellen
  2. zou vooronderstellen
  3. zou vooronderstellen
  4. zouden vooronderstellen
  5. zouden vooronderstellen
  6. zouden vooronderstellen
diversen
  1. vooronderstel!
  2. vooronderstelt!
  3. voorondersteld
  4. vooronderstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vooronderstellen [znw.] noun

  1. vooronderstellen (aannemen)
    l'hypothèse; la supposition

Translation Matrix for vooronderstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hypothèse aannemen; vooronderstellen hypothese; onderstelling; stelling; veronderstelling
supposition aannemen; vooronderstellen beschuldiging; bewering; gissing; hypothese; inschatting; stelling; verdenking; vermoeden; veronderstellen; veronderstelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
postuler postuleren; vooronderstellen beginnen met; flonkeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
proposer postuleren; vooronderstellen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; presenteren; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; voorslaan; voorstellen
présumer postuleren; vooronderstellen aannemen; ervan uitgaan; gissen; gissing maken; raden; uitgaan van; veronderstellen
présupposer postuleren; vooronderstellen beginnen met; gissen; gissing maken; naar voren brengen; opperen; poneren; raden; stellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten