Dutch

Detailed Translations for vooruitduwen from Dutch to French

vooruitduwen:

vooruitduwen verb

  1. vooruitduwen (voortstuwen; stuwen)
    pousser en avant; faire avancer; avancer; propulser
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • propulser verb (propulse, propulses, propulsons, propulsez, )
  2. vooruitduwen (duwen; voortduwen)
    pousser; pousser devant soi; pousser en avant
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )

Translation Matrix for vooruitduwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
avancer stuwen; voortstuwen; vooruitduwen aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
faire avancer stuwen; voortstuwen; vooruitduwen voortbewegen; vooruitbrengen
pousser duwen; voortduwen; vooruitduwen aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
pousser devant soi duwen; voortduwen; vooruitduwen
pousser en avant duwen; stuwen; voortduwen; voortstuwen; vooruitduwen aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; duwen; opdrijven; opschuiven; opstuwen; opzwepen; schuiven; sterk prikkelen; stuwen; voorschuiven; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortschuiven; voortstuwen; vooruitschuiven; wegjagen
propulser stuwen; voortstuwen; vooruitduwen aanzetten; aanzwiepen; opdrijven; opstuwen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voortbewegen; voortdrijven; voortjagen; voortstuwen; vooruitschieten; wegjagen