Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. aanwennen:


Dutch

Detailed Synonyms for aanwennen in Dutch

aanwennen:

aanwennen verb (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)

  1. aanwennen
    eigenmaken; aanwennen; gewend raken; leren
    • eigenmaken verb (maak eigen, maakt eigen, maakte eigen, maakten eigen, eigengemaakt)
    • aanwennen verb (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)
    • gewend raken verb (raak gewend, raakt gewend, raakte gewend, raakten gewend, gewend geraakt)
    • leren verb (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)

Conjugations for aanwennen:

o.t.t.
  1. wen aan
  2. went aan
  3. went aan
  4. wennen aan
  5. wennen aan
  6. wennen aan
o.v.t.
  1. wende aan
  2. wende aan
  3. wende aan
  4. wenden aan
  5. wenden aan
  6. wenden aan
v.t.t.
  1. heb aangewend
  2. hebt aangewend
  3. heeft aangewend
  4. hebben aangewend
  5. hebben aangewend
  6. hebben aangewend
v.v.t.
  1. had aangewend
  2. had aangewend
  3. had aangewend
  4. hadden aangewend
  5. hadden aangewend
  6. hadden aangewend
o.t.t.t.
  1. zal aanwennen
  2. zult aanwennen
  3. zal aanwennen
  4. zullen aanwennen
  5. zullen aanwennen
  6. zullen aanwennen
o.v.t.t.
  1. zou aanwennen
  2. zou aanwennen
  3. zou aanwennen
  4. zouden aanwennen
  5. zouden aanwennen
  6. zouden aanwennen
diversen
  1. wen aan!
  2. went aan!
  3. aangewend
  4. aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze