Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. achterblijven:


Dutch

Detailed Synonyms for achterblijven in Dutch

achterblijven:

achterblijven verb (blijf achter, blijft achter, bleef achter, bleven achter, achtergebleven)

  1. achterblijven
    achterblijven
    • achterblijven verb (blijf achter, blijft achter, bleef achter, bleven achter, achtergebleven)
  2. achterblijven
    – anderen niet kunnen bijhouden 1
    achterblijven
    – anderen niet kunnen bijhouden 1
    • achterblijven verb (blijf achter, blijft achter, bleef achter, bleven achter, achtergebleven)
      • deze leerling blijft achter bij de rest1
  3. achterblijven
    – blijven waar je bent, niet met de anderen meegaan 1
    achterblijven
    – blijven waar je bent, niet met de anderen meegaan 1
    • achterblijven verb (blijf achter, blijft achter, bleef achter, bleven achter, achtergebleven)
      • ze gingen allemaal op vakantie en wij bleven achter1

Conjugations for achterblijven:

o.t.t.
  1. blijf achter
  2. blijft achter
  3. blijft achter
  4. blijven achter
  5. blijven achter
  6. blijven achter
o.v.t.
  1. bleef achter
  2. bleef achter
  3. bleef achter
  4. bleven achter
  5. bleven achter
  6. bleven achter
v.t.t.
  1. ben achtergebleven
  2. bent achtergebleven
  3. is achtergebleven
  4. zijn achtergebleven
  5. zijn achtergebleven
  6. zijn achtergebleven
v.v.t.
  1. was achtergebleven
  2. was achtergebleven
  3. was achtergebleven
  4. waren achtergebleven
  5. waren achtergebleven
  6. waren achtergebleven
o.t.t.t.
  1. zal achterblijven
  2. zult achterblijven
  3. zal achterblijven
  4. zullen achterblijven
  5. zullen achterblijven
  6. zullen achterblijven
o.v.t.t.
  1. zou achterblijven
  2. zou achterblijven
  3. zou achterblijven
  4. zouden achterblijven
  5. zouden achterblijven
  6. zouden achterblijven
diversen
  1. blijf achter!
  2. blijft achter!
  3. achtergebleven
  4. achterblijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "achterblijven":

  1. anderen niet kunnen bijhouden1
    • deze leerling blijft achter bij de rest1
  2. blijven waar je bent, niet met de anderen meegaan1
    • ze gingen allemaal op vakantie en wij bleven achter1