Home ->Dictionaries ->Dutch/Dutch ->Translate doezelen

Synonyms for doezelen in Dutch

Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. doezelen:

Dutch

Detailed Synonyms for doezelen in Dutch

doezelen:

doezelen [znw.] noun

  1. doezelen
    doezelen; het soezen; gedommel; dommelen; gedoezel; gesoes

doezelen verb (doezel, doezelt, doezelde, doezelden, gedoezeld)

  1. doezelen
    sluimeren; dommelen; doezelen; soezen; dutten
    • sluimeren verb (sluimer, sluimert, sluimerde, sluimerden, gesluimerd)
    • dommelen verb (dommel, dommelt, dommelde, dommelden, gedommeld)
    • doezelen verb (doezel, doezelt, doezelde, doezelden, gedoezeld)
    • soezen verb (soes, soest, soesde, soesden, gesoesd)
    • dutten verb (dut, dutte, dutten, gedut)

Conjugations for doezelen:

o.t.t.
  1. doezel
  2. doezelt
  3. doezelt
  4. doezelen
  5. doezelen
  6. doezelen
o.v.t.
  1. doezelde
  2. doezelde
  3. doezelde
  4. doezelden
  5. doezelden
  6. doezelden
v.t.t.
  1. heb gedoezeld
  2. hebt gedoezeld
  3. heeft gedoezeld
  4. hebben gedoezeld
  5. hebben gedoezeld
  6. hebben gedoezeld
v.v.t.
  1. had gedoezeld
  2. had gedoezeld
  3. had gedoezeld
  4. hadden gedoezeld
  5. hadden gedoezeld
  6. hadden gedoezeld
o.t.t.t.
  1. zal doezelen
  2. zult doezelen
  3. zal doezelen
  4. zullen doezelen
  5. zullen doezelen
  6. zullen doezelen
o.v.t.t.
  1. zou doezelen
  2. zou doezelen
  3. zou doezelen
  4. zouden doezelen
  5. zouden doezelen
  6. zouden doezelen
diversen
  1. doezel!
  2. doezelt!
  5. gedoezeld
  6. doezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0231 seconds
Page rendered in 1.0 seconds